9. DE "AVONTUUR"

"als wij onder zeil staan,
van één, twee reven of van top,
komt er een zware bui aan,
vliegt het water over m'n kop"
 
(lied van een klipperschipper)

Het schrijven van dit hoofdstukje over Pa en de twintiger jaren heeft wat vertraging opgelopen. Ach schrijven, wat heet schrijven. Het is in de eerste plaats overschrijven, de woorden van Pa bijvoorbeeld, -gearceerd- en verder zoeken, studeren, verzamelen, sorteren, opslaan, selecteren, weggooien, op een rij zetten, schaven en bijpoetsen. Een remmende factor in de voortgang van het verslag over deze episode was het oordeel van sommigen dat het voor hen met de schetsen van een decor uit die tijden wel wat minder kon. Daar heb ik erg over getobt want ik wil graag iedereen te vriend houden. Maar dat lukt niet altijd, net zomin als bij reisleiders of werkers in de zorg of het onderwijs.

Op 20 december 1922 monsterde Pa als matroos bij de grote vaart af. Hij wilde nu eigen baas op de binnenwateren worden. Wat betreft de materiële infrastructuur en industrie moderniseerde Nederland in de twintiger jaren. De Maas werd gekanaliseerd; het Maas-Waalkanaal gegraven, en het Wilhelminakanaal, dwars door Noord-Brabant. In allerlei bedrijven namen electrische apparaten zwaar werk over en steeg door de mechanisering de arbeidsproductiviteit. In Twente werd zout en in Zuid-Limburg werden kolen gedolven. Aardolie kwam uit Indië. Bij Pernis-Rotterdam kwam een raffinaderij, aan het Noordzeekanaal opslag voor aardolie; bij Velsen een hoogoven voor de productie van staal, op de Sint Pietersberg in Zuid-Limburg een cementbedrijf en in Arnhem een fabriek voor kunstzijde. Ook de ontwikkeling van de immateriële communicatiemiddelen, wel media genoemd, was beduidend. Velen leerden lezen en schrijven, de massapers werd een factor van belang; fotografie, de telegraaf en telefoon, de grammofoon, de radio en de film. In 1832 had Alexis de Tocqueville voorspeld dat "de manieren waarop we informatie kunnen uitwisselen de meest afgelegen delen van de wereld met elkaar verbinden." Optimistisch had hij daaraan toegevoegd: "en de mensen kunnen geen vreemden voor elkaar blijven, of onwetend over wat er in elke hoek van de aardbol voorvalt."

Klipperaak "de Avontuur"

Pa: "Nu ging ik op zoek naar een eigen schip want naar zee wilde ik eerst niet meer. Dat lukte snel want hetzelfde schip waar we voor twee jaren al mee bezig waren geweest, lag nu weer te koop. Door de sinds de oorlog heersende crisis was de prijs ervan aanmerkelijk gedaald. Ik kreeg het schip nu voor F.9.100, dus F. 13.000 voordeliger dan twee jaar geleden Ik noemde het de 'Avontuur'. Vader leende me F 6.000 die ik hem in twee jaar afbetaalde."

Het was een ijzeren klipperaak, een zeilschip van 158 ton. Pa had ervaring met klipperaken. Hij had eerst bij zijn vader op de "Grietje" gevaren. En zoals in het vorig hoofdstuk ter sprake kwam, had Pa ook na zijn diensttijd bij schipper de Booij een jaar op een klipperaak gevaren.

In het begin van de twintigste eeuw veranderde de vaart van houten naar ijzeren schepen en van zeil- naar motorschepen. Toen Pa de "Avontuur" kocht waren in Nederland nog ongeveer dertig van de vijftig klipperaken zeilschepen; toen hij hem zeven jaar later verkocht nog een stuk of tien. De binnenschepen werden groter en langer, ook in verhouding tot hun breedte: bij klipperaken, die op kanalen gebruik konden maken van sleepboot-assistentie, wijzigde de verhouding tussen de lengte en de breedte zich van vier op een naar zes op een. "Klipperaak" is een verzamelnaam voor snelle schepen met slanke waterlijnen. Ze hebben een platte bodem en zijzwaarden. Afwijkend van de ronde voorkant van de tjalken is de scherpe steven. Op het binnenwater hadden de meeste klippers een tuigage met één mast. De Nederlandse rivierklippers bevoeren ook de Rijn en de Zeeuwse stromen. Klippers waren bekend om hun snelle reizen; de tweemastklippers waren de snelste zeilers die de Nederlandse binnenvaart heeft gekend. De grote mast is strijkbaar. De kleine bezaansmast verhuisde van de achterzijde van de roef naar de voorzijde.

"de Avontuur" met Pa aan het roer

Aan de achterkant van een klipperaak kon men zien of hij uit Zuid-Holland, Overijssel of Groningen afkomstig was. De "Avontuur" was waarschijnlijk een Hasselteraak, met een tjalkachtig achterschip dat zeer geleidelijk omhoog komt en bij een ongeladen schip voor een groot deel boven het water hangt. Deze ronde achterkant kwam vooral voor bij schepen die een helmstok in plaats van een stuurrad hadden. De Hasselteraak was dus een klipperaak met een klipperkop en een zogenaamde 'paardekont'. Ze werden in Hasselt, vlakbij Zwartsluis, gebouwd. Hiermee nam de Overijsselse scheepsbouw grootscheepse allure aan; de Hasselter Aken had afmetingen die alleen overtroffen werden door de Rijnschepen. De schepen konden flinke deklasten vervoeren en waren zeer geschikt voor de turfvaart. Ze vervulden in de twintiger jaren een grote rol, vooral de Dedemsvaart was vol met ze. Ik ga verder met het verhaal van Pa.

"Nu moest ik dan maar laten zien wat ik ervan zou maken. Eerst moest ik een knecht zoeken. Ik vond de V. van Giethoorn. De man was ook vreemd daar hij nog niet verder dan tien kilometer van huis was geweest. Ik heb toen de bevrachter Klaas van der Werf in Dedemsvaart gebeld om voor hem vandaar pakken turfstrooisel naar Rotterdam te vervoeren. Voor onze eerste reis vertrokken we dus leeg naar Dedemsvaart. Bij aankomst bleek dat ik niet de enige was die interesse had voor deze lading. Verder vertelden ze me op het kantoor dat de betaling voor deze vracht turfstrooisel nog niet binnen was. Die lading bestond dus eigenlijk nog niet. Ze boden me wel aan om voor 180 gulden een lading turf naar Weert bij Nijmegen te brengen. Dat aanbod hadden ze ook aan andere schippers gedaan maar niemand was er ingetrapt omdat het bekend was dat er op die losplaats bij Nijmegen gestaakt werd. Ten einde raad accepteerde ik deze lading toch maar onder het beding dat -zou de staking nog aan de gang zou zijn- ik zelf de turf aan de wal mocht gooien. Toen we wij de losplaats aankwamen was de staking net voorbij en werden we op de normale manier gelost.

Om aan een tweede vracht te komen zocht ik persoonlijk de bevrachter Samson in Nijmegen op. Hij had wel twintig verschillende reizen in de aanbieding. Omdat ik alleen maar belangstelling had voor vrachten waar het meeste geld aanzat, sloot ik een lading puin af die vandaar naar Doezemer Opeinde bij Stroobos moest. Van een dergelijke plaats had ik nog nooit gehoord. Het bleek dat we in de Strobosservaart, één kilometer voorbij Stroobos, een dwarsvaart in moesten. Die vaart was echter niet diep genoeg om er met de 'Avontuur' in te varen. Daarom heb ik van de werf in Stroobos pramen van ongeveer tien ton gehuurd en verder vier werkmensen aangenomen die de stenen vanuit mijn schip in die kleine bootjes losten. We laadden ze tot zinkens toe af. We maakten een mast met een stuk zeil op de pramen en gingen er daarna mee varen. Toen het in de nacht zwaar regende ging ik er op de fiets achteraan om wat puin van de pramen overboord te gooien opdat ze niet zouden zinken. Zo schoten we aardig op. Op den duur was het schip leeg maar lagen er nog acht pramen vol. Ik heb toen met de werf in Stroobos een financiële regeling getroffen en ook de mensen vooruitbetaald.

We vertrokken en voeren naar Amsterdam. Aan de beurs was niet veel werk te krijgen. Er waren wel twee ladingen hout naar de Eem bij Amersfoort. Ik kreeg de kans deze twee ladingen samen af te sluiten en ze alleen te vervoeren. Het was eigenlijk te veel voor het schip: ik kon de vracht alleen vervoeren door de deklast aan beide kanten meer dan twee meter uit te laten steken. Bij de Oranjesluizen kreeg ik al problemen; men maakte aanmerkingen. Ik heb de deklast met de zaag wat bijgewerkt maar kreeg meer moeilijkheden bij de Eembrug in de Eem bij de Baarnse Dijk waar ik met veel moeite doordrong.

Ik heb verder nog vele moeilijke reizen gemaakt en voer dan ook anders dan andere schippers. Ik ging ook over de grens naar Keulen, zag nergens tegenop en kwam daardoor vaak in de beter betalende vrachten terecht. Een andere moeilijke reis was toen we 10.000 pakken turfstrooisel voor Brussel laadden. Dat was nogal veel zodat ook het grote achteronder helemaal vol kwam te staan. Er moest daartoe door het grote luik, een extra ingang via de roef naar het ruim, geladen worden. Een andere keer werd er zoveel vlas en veevoeder in het achteronder gestopt dat de knecht en ik in de roef een slaapplaats moesten maken. Ook in het vooronder kon nog lading. Dit alles verhoogde de stabiliteit van het schip zodat het onder zeil goed op zijn benen gehouden kon worden.

Tijdens de zeven jaar zeilvaart, van 1923 tot 1930, op de 'Avontuur' hadden we een heel gezellige tijd. Ik voer met allerlei verschillende knechten; sommige waren heel bekwaam, andere wat minder. In deze tijd na de oorlog kregen velen een eigen schip. We waren allemaal vrijgezel en met de feestdagen, als je ergens stillag, zocht je elkaar op.

De vaart ging geregeld met vlas van Groningen naar Zeeland, of naar de Leie in België. Van het noorden naar het zuiden gingen we dan altijd over het Wad dat ik met veel plezier ging bevaren. Daar hadden we de ruimte en ging het dag en nacht door. In de nacht bepaalde ik de positie van het schip op de vuren van Borkum, Ameland en Terschelling. Deze positiebepaling was gebrekkig maar toch voeren we met volle zeilen, zelfs met de kluiffok, de driehoekige fok op het voorschip. Soms voeren we in drie dagen en nachten vanaf Termunten of Delfzijl naar Terneuzen. Met hoge ladingen vlas zat éénderde in het ruim van het schip en was tweederde van de lading deklast. Als we zo voeren moesten we in de Keulse Vaart, waar veel vaste bruggen waren, regelmatig mastgat maken. De mast moest dan achterover zodat we een gat in het vlas moesten graven.

Vanuit het zuiden voeren we met kunstmest, of vanaf Duinkerken met veekoeken naar het Groningse. Van Oud-Beierland voeren we eens met schuimaarde, een kalkhoudende meststof, bijproduct van de suikerindustrie. We gingen een meter vijfenzestig diep geladen over het Wad en arriveerden drie dagen later in de Termunter haven.

Hierbij een wat meer uitgebreide reisbeschrijving. Met de middag om twaalf uur waren we in Oud-Beierland geladen. Met de avond kwamen we nabij Vreeswijk. In de nacht zeilden we met het tij verder door de Keulse Vaart. Toen we tegen de avond bij Marken aankwamen was het bladstil, maar tegen donker kwam er wind. De Afsluitdijk was er nog niet. We voeren daarom door de Boontjes, een smal vaarwater, van de Zuiderzee naar Harlingen en passeerden daar de volgende ochtend. Er blies nu een harde wind uit het Noordwesten. Om twaalf uur kwamen we langs de Moker waar het Friese Wad ophoudt. Het hoogwater was rond deze tijd voorbij. We voeren de Groninger Balg in maar liepen om vier uur vast; vlakbij het hoogste Wad achter Schiermonnikoog. In de avond hebben we met hoogwater op goed geluk het Spruit opgezocht, daar kwamen we in dieper water. Met daglicht hebben we het Spruit afgevaren in de richting van Rottum. Daarna gingen we met vloed het Eemswad op. Daar moesten we dan nog over en zo was ik binnen drie dagen in Termunten.

Het varen op zee kwam er zodoende meer in. Ik ergerde me steeds aan de vele bruggen en aan ondiepe kanalen waar de grond te hoog was.

De twintiger jaren, vooral de tweede helft, was in Nederland een tijd van voorspoed hoewel de boeren bleven klagen en de scheepvaart een tekort had aan vrachten (!) De arbeidsproductiviteit steeg, vooral in de industrie. De bevolking nam tussen 1920 en 1940 toe van zeven naar negen miljoen personen. Kantoorbedienden kregen in 1927 twee weken vakantie per jaar maar voor andere arbeiders was dat minder of nog niets. Mensen zijn volgens Adam Smith rijk of arm in de mate waarin ze zich de noodzakelijkheden, de gemakken en de genoegens van het leven kunnen veroorloven. In de twintiger jaren werd een half miljoen nieuwe woningen gebouwd. Electriciteit verrijkte het huiselijk leven, er kwamen radio's, stofzuigers en strijkijzers, de steeds kortere rok, de Charleston, ja, men sprak van een ware dansrage. Maar daar heeft Pa het niet over, hij las geen krant. In 1926 had een kwart van de bevolking een fiets.

Er waren 30.000 motorfietsen en ongeveer net zoveel auto's. De asfaltweg ging het land veroveren. Als eerste werd de vier meter brede weg van Amsterdam naar Haarlem verbreed en ge-asfalteerd, daarna de kronkelende weg van Amsterdam naar Utrecht die eerst nog smaller was geweest.

Met de toename van de consumptie boven het noodzakelijke kwam ook het denken daarover op gang. Smith had al opgemerkt dat een belangrijk genoegen van de rijken bestaat uit het paraderen van hun rijkdom. Thorstein Veblen -Darwinist, geen socialist- borduurde daar in 1899 op door. Hij schreef over de 'nietsdoende klasse' waarmee hij vooral de adel, de geestelijkheid en huisvrouwen met voldoende personeel bedoelde. Ze zijn in een staat van wedijver, een strijd om aanzien. Waardering, en gevoel van eigenwaarde, krijg je van je soort, van de buren, op grond van de betekenis van je nutteloze bezigheden en bezittingen. Hij sprak van 'opvallende verspillende vertoningen', onderdeel van "de grote economische wet van de verspilde moeite". Hij wilde daar geen waarderend oordeel mee uitspreken, zo verzekert hij vaak; hij vond dergelijke bezigheden en spullen alleen niet in overeenstemming met de moderne industriële gewoonten. Ach ja, economen pretenderen soms een distantie die mij niet overtuigt. Idolen van heiligen, amuletten, rituelen, de daarbij horende kleren, gesteven linnen, zijden hoeden, juwelen, bedienend personeel, fijnproeverij, de potlatch, modieuze meubels, tafelzilver, perzen, het fokken van bizarre paarden- en hondenrassen, drugs, jagen, golf en andere sporten, "devote, vrome consumptie" noemde Veblen het, die bijdraagt aan "financieel fatsoen" Daarbij geldt dat het "fatsoenlijker is naarmate het meer verspilt", dan draagt "de duurte het masker van de schoonheid ... Zelfs de armste mensen kunnen zich hier niet aan onttrekken."

De Nederlandse feministische romanschrijfster Carry van Bruggen kwam in 1925, meer via Freud, op soortgelijke gedachten. Ze onderscheidde wat betreft de niet zo noodzakelijke consumptie twee driften. Ten eerste de kuddedrift: "Elk ding is goed, als het maar zichtbaar is, als men het maar iemand kan aan-zien, zodat het hem aan-zienlijk maakt ... Het hoeft niet redelijk, niet verstandig, niet mooi, niet gezond, niet aangenaam, niet gemakkelijk te zijn, maar liefst wel duur, zeldzaam en gecompliceerd, dat wil zeggen heel moeilijk na te apen ... De glorie van de door anderen vervaardigde schilderijen, door anderen geweven tapijten, door anderen gebouwde huizen, vertoont zich als een aureool om het hoofd van de toevallige bezitter ... Het verborgen doelwit is altijd zelfophemeling en zelfrechtvaardiging". Naast de drift om te laten zien dat je kan meedoen met je stand, je kudde, onderscheidde van Bruggen nog een andere grond om geld uit geven aan dingen die niet nodig zijn: "de distinctiedrift, de drift om je te onderscheiden ... Aan deze nimmer aflatende dorst danken we dolzinnige luxe, de mode-mallemolen van onze tijd." Ze noemt als voorbeelden 'kunstschatten', parelsnoeren, het tourisme, de verering van het Geld. "Eerst hebben we de afgod zelf gemaakt, daarna zijn we hem gaan aanbidden!"

door anderen geweven tapijten

Na deze uitweiding over de verschuiving van de nadruk op de gebruikswaarde, de prijsvorming, de productie & verdeling, naar de betekenende kanten van het warengespuis in de economische theorie gaan we verder met politiek en economie in Nederland en wat buurlanden. We misten de ervaring van de andere volken met de gruwelen van de Grote Oorlog en bleven een naar binnen gericht land dat zich vastklampte aan de neutraliteit. Er gold kennelijk reeds wat van Middelaar onlangs opmerkte: 'De Nederlandse politieke cultuur heeft een groot vermogen zich buiten de geschiedenis te plaatsen.' Gewone mensen kregen wel wat meer invloed en grip op hun situatie en mogelijkheden. Sinds 1919 was er ook voor vrouwen passief en actief kiesrecht. Aan middelbare scholen steeg het aandeel meisjes tussen 1913 en 1920 van één tot drie op de tien. Emancipatiebewegingen van arbeiders, vrouwen, Katholieken en Protestanten streden met enig succes voor hun rechten en belangen. De Gereformeerde kerk scheurde in 1926 in twee delen over de vraag of de slang in het Paradijs echt tegen Eva had gesproken. De Gereformeerden hadden bij de bouw van de Kloppersingelkerk in Haarlem ook een conflict over beelden. De bouwcommissie moest een beeld van Luther vervangen door een van Zwingli omdat die dichter bij de Gereformeerde opvattingen zou staan. Maar dat was niet goed genoeg; was het maken van beelden niet sowieso in strijd met de tien geboden, riekte dit niet naar heiligenverering? Als concessie werden de beelden behoorlijk abstract gemaakt, het beeld van Calvijn leek nu van de Paaseilenden te komen. Weer niet goed, nu deden de beelden te veel denken aan de kubistische Picasso. Ze kwamen er toch, de kerk brandde in 2003 af, de beelden staan nu in de tuin van een handelaar.

Anarchisten en Communisten hadden in de twintiger jaren weinig aanhang, maar maakten veel herrie, vooral onderling. Sociaaldemocraten leden aan het trauma van de mislukte machtsgreep van Troelstra in 1918. Ze hoopten op de toename van hun aantal. Maar Christenen of Liberalen vertrouwden hen niet en de sociaaldemocraten haalden op het eind van de twintiger jaren nog geen kwart van de stemmen zodat het nog een tijd ging duren voor ze een beetje mee konden regeren hoewel we aan wethouders als Wibaut in Amsterdam mooie woonwijken voor 'gewone mensen' hebben overgehouden.

De democratische tendenzen in Nederland bleven echter voorlopig eerder een uitzondering dan regel. In het grootste deel van de wereld, de koloniën, was geen sprake van politieke vrijheden of invloed van de bevolking op hun bestuur. In Rusland was nu een 'dictatuur van arbeiders', met censuur, zonder vrije vakbonden, politieke partijen of echte verkiezingen. In Italië hadden de socialisten meer recht en reden gehad om de staat te veroveren maar ze verzuimden hun kans en in 1922 kwam de fascistische dictatuur van Mussolini aan de macht, die met instemming van de koning en het Vaticaan tegenstanders begon uit te roeien.

In Duitsland bleef het tobben. Bij het vredesverdrag van Versailles in 1919 waren de Engelsen -en vooral de Fransen- nogal wraaklustig en kortzichtig. Duitsland moest enorme herstelbetalingen gaan opbrengen. John Maynard Keynes rekende uit dat zulke betalingen onmogelijk waren voor een land met een uitgehongerde bevolking waar net twee miljoen jonge mannen gesneuveld waren, een land dat een tiende van haar grondgebied, een derde van haar kolen en tweederde van haar ijzererts had verloren. "Als we welbewust op de verarming van Centraal Europa aansturen dan zal de wraak niet uitblijven. Dan kan niets de uiteindelijke oorlog tussen de krachten van de Reactie en die van de hopeloze oprispingen van de Revolutie vertragen, waardoor de gruwelen van de recente oorlog zullen verbleken." De gevolgen van de gedwongen herstelbetalingen van Duitsland, Oostenrijk en Hongarije bleven niet uit. In Duitsland werden begrotingstekorten met het drukken van bankbiljetten bestreden. Er volgde een gillende inflatie, een enorme prijsstijging, een vermindering van de waarde van het geld zoals tegenwoordig in Zimbabwe. Dat bleek uit de wisselkoers: in 1914 kreeg je vier Amerikaanse Dollars voor één Duitse Mark; tien jaar later moest je voor een Dollar 630 miljard Mark betalen. Gespaarde tegoeden verloren alle betekenis en de middenstand werd geruïneerd. Elias Canetti volgde van 1921 tot 1924 de hoogste klassen van het gymnasium in Frankfurt am Main: "De geldontwaarding voltrok zich als een natuurramp waar je verbijsterd naar staat te kijken ... het stuk brood dat je net had gegeten steeg nog tijdens het spijsverteringsproces in prijs; de kousen die je s' morgens aantrok waren s' avonds als je ze uittrok twee keer zo duur ... Wat vroeger één Mark was, dat zijn er nu 10.000, dan 100.000, dan een miljoen ... De miljoenen die men altijd zo graag had willen hebben, heeft men plotseling in zijn hand, maar het zijn er geen meer, ze heten alleen nog zo." Volgens Canetti was een dergelijke inflatie even verwarrend en ontwrichtend als een oorlog of revolutie: loontrekkers, boeren, middenstanders en renteniers voelden een collectieve vernedering die op anderen moest worden afgewenteld. De jaren 1924-1929 waren in Duitsland trouwens wel tijden van voorspoed voor velen; ze werden de gouden jaren genoemd.

Politiek was de Weimardemocratie in Duitsland onstabiel. Het land was nog maar kort een eenheid, enerzijds nog feodaal, anderzijds snel geïndustrialiseerd. Men had weinig ervaring met democratie en de opvattingen, omgangsvormen en instellingen die haar dragen en sterken. Tussen januari 1919 en juni 1922 waren er twee mislukte rechtse staatsgrepen en drie mislukte communistische opstanden. In die jaren werden 376 politieke moorden gepleegd, 22 door linkse en 354 door rechtse extremisten De linkse moordenaars kregen gemiddeld vijftien jaar; de rechtse vier maanden gevangenisstraf. Sociaaldemocraten kwamen op voor de arbeiders; ze hadden de revolutie afgezworen en zetten zich af tegen de communisten die Moskou volgden. Maar ondanks hun geneigdheid om zich aan te passen bleven ze een minderheid, hoogstens een kwart van de bevolking; ze mochten meeregeren maar moesten coalities vormen en compromissen sluiten.

Ook in Engeland konden vanaf 1924 sociaaldemocraten meebesturen. De organisatie van de economie bleef hetzelfde. Labour hoopte nog steeds dat het systeem aan zijn eigen gebreken ten onder zou gaan. Men dacht zo bij de centra van de politieke macht te geraken, wat bij te sturen en tegelijk de reactie de pas af te snijden. Churchill voerde in 1925 de gouden standaard weer in, het Pond werd erg duur wat tot meer import en minder export leidde. Labour werd zo medeverantwoordelijk voor de oplopende werkloosheid, haar succes leek voor velen een mislukking. Vakbonden namen dat niet in dank af, het leidde in 1926 tot een algemene staking, een krachtproef. De bonden verloren, de werkloosheid bleef hoog.

Serieuze pogingen van arbeiders om in de VS door algemene staking, staatsgreep of stembus het politieke bestuur van het land over te nemen hebben zich nooit voorgedaan. Ontevreden arbeiders konden de industrie aan de oostkust achter zich laten, westwaarts trekken, Indianen verder onteigenen en voor zichzelf beginnen, Zuid-Afrika, Australië, Nieuw Zeeland, de VS, Canada, Argentinië, Palestina, gematigde klimaten. Overblijvende opstandige elementen in de steden aan de oostkust van de States werden met intimidatie en terreur bedwongen.

Met de economie ging het in de VS ging in de twintiger jaren prima. Veel meer mensen dan vroeger raakten in goeden doen, of rijker dan ooit hoewel de rijken sneller rijker werden dan de armen minder arm werden. Kantoren van bloeiende bedrijfstakken zoals de mode, radio, de pers en de financiële wereld, werden vooral bevolkt door vrouwen die zich zonder corsetten in lossere kleding, kortere rokken en minder ingewikkelde kapsels beter konden bewegen. Men sprak van de 'Jazz Age' en bedoelde daar alcohol, sex en muziek mee. Alcohol was weliswaar verboden, maar ruim verkrijgbaar hoewel natuurlijk duurder; het duurde jaren voor de overheid grip op de Mafia kreeg. De werkgelegenheid nam toe, de industriële productie verdubbelde. Het was het tijdperk van de electriciteit, er werd flink geïnvesteerd in de opwekking, transmissie en distributie. Voor de consumenten kwamen er veel nieuwe apparaten. Verder was de auto-industrie van groot belang met haar 'satellietbedrijven': olie, benzine, rubber, reparatiebedrijven en tankstations. Het toegenomen autobezit leidde tot veranderingen in de levensstijl. Het bevorderde de bouw van huizen in de 'suburbs' en maakte van Florida, met een zacht klimaat in de winter, de 'Rivièra' van Amerika. Daar werd flink in grond gespeculeerd, in dubieuze waardepapieren waarbij de eventuele opbrengsten uit gebruik of verhuur geen rol speelden. Wat telde was dat die papieren snel meer waard werden. Tot de bel in 1925 barstte. Dat had een waarschuwing moeten wezen.

Tot 1928 ging het goed maar de investeringen in de groeisectoren bereikten een zekere verzadiging. De lonen stegen dat jaar nog, maar minder hard dan de productie van de industrie; de toename van de consumptie was gering. Er kwamen meer huizen leeg te staan, propaganda voor bouwprojecten werd -gezien de afnemende vraag- steeds onrealistischer.

Speculatief bouwen werd gestimuleerd door stormachtige prijsstijgingen op de aandelenmarkt. In het begin van 1928 begon op Wall Street een euforische fase, een vlucht der verwachting, een 'speculatieve orgie'. Het was als met de tulpenbollenmanie van Haarlem in 1636/7. Tulpen waren toen in betere kringen erg in trek en er werden nieuwe variëteiten gekweekt die goed in de markt lagen. Er werd echter niet zozeer in tulpen of bollen gehandeld, maar in papieren waarop stond wanneer je later een bol kon kopen. Je kon de bloemen niet zien of genieten, de bollen zaten voorlopig onder de grond en moesten daar nog groeien. Maar zo kon je wél in alle seizoenen in toekomstige tulpen handelen. Als velen verwachten dat de prijzen van bollen en bloemen hoger zullen worden, dan neemt de vraag toe naar papieren die daar later rechten op verschaffen. De prijzen liepen per virtuele bol op tot duizend gulden per stuk. Daar kon je destijds een flink huis voor kopen.

Semper Augustus, de duurste tulp van 1636

De ongebruikelijk snelle stijging van de aandelenkoersen in 1928/9 werd gestimuleerd door korte termijnverwachtingen en stond haaks op vooruitzichten op de langere termijn. De speculatieve koorts was voor een deel gebaseerd op onbetrouwbare en zelfs onjuiste informatie. Maar als velen dezelfde fantasie hebben, dan werkt dat altijd op een of andere manier door. Mensen willen graag in Eldorado geloven, zelfs verstandige mensen zijn niet altijd uitgesloten van deze waanvoorstellingen, zei Smith. Invloeden ... van het winststreven kunnen onder andere worden herkend aan hun uitwassen, schrijft broer Willem. Het kredietstelsel ontwikkelde zich in nieuwe richtingen: het kopen op afbetaling werd steeds gewoner en er kwamen 'investment trusts' die louter in aandelen belegden. De wens om zonder inspanning snel rijk te worden werd goed bediend; door in aandelen te speculeren verdiende men gauw 12 % en dat was veel meer dan je in andere sectoren met je geld kon maken. Een roes lijkt reëler naarmate er voorlopig een nagestreefd resultaat mee wordt bereikt. Excessieve kredietverlening ging gepaard met flinke stijgingen van de verdiensten op goede posities in de financiële sector. Veel meer mensen dan de gangbare beleggers gingen trouwens deelnemen aan de rush; er werd met het vermogen van de industrie gespeculeerd en ook uit het buitenland, uit Londen, Montreal, Shanghai en Hong Kong, werd geld aangezogen. De economie, aldus Keynes later, wordt voor een deel aangejaagd door emoties, door impulsen en sentimenten, door verwachtingen, dezelfde gevoelens die de boel later laten ploffen. Er waren ook In 1929 in de VS al toezichthouders en een Centrale Bank, de Fed. Sommige insiders zagen de bui wel hangen maar wilden door te waarschuwen niet de aanleiding zijn van het barsten van de bel. Het was een wereld van mensen die de werkelijkheid niet onder ogen wilden zien, die redenen zochten en vonden om in hun fantasie te blijven geloven. Op donderdag 24 oktober 1929 stortte de New Yorkse effectenbeurs in. Die dag en de daarop volgende dinsdag gingen fortuinen verloren, ook van Nederlanders die in Amerika hun fondsen belegd of meegespeculeerd hadden. Misschien gold voor deze crash wat de topbankier Alan Schwartz van de Rothschildbank over de huidige financiële crisis zegt: "We all fucked up: government, rating agencies, Wall Street, commercial banks, regulators, investors." Keynes zag in 1930 een van de grootste economische rampen van de moderne geschiedenis. Worden we alleen maar wakker uit een prettige droom of zijn we in een nachtmerrie beland, zo vroeg hij zich af.

Bij de binnenschippers in Nederland was, aldus het jaarverslag van hun redersvereniging, al "in augustus 1930 een noodtoestand ingetreden als nooit tevoren ".

Pa 30, in 1928

Ik heb bij dit hoofdstuk weer hulp gekregen van mijn broers hoewel de historische schets geheel voor mijn rekening komt. Harm leverde de plaatjes van de Eem en de Keulse Vaart. Broers hadden ook aanvullingen en opmerkingen bij dit verhaal van Pa, die voor een deel in de niet-gearceerde toevoegingen van de tekst zijn meegenomen.

Willem heeft de prijzen van klipperaken in de twintiger jaren nagetrokken en constateerde dat ze inderdaad zakten. Ook vond hij uit dat de vrachtprijzen in de binnenvaart in 1929/1930 met de helft daalden en daarmee op het niveau van 1914 terugvielen.

Willem heeft verder vragen en twijfels. Waarom kocht Pa juist in deze periode een eigen schip terwijl het economisch getij zo zwaar en de schepen zo goedkoop waren, hoe komt het dat Pa juist in deze tijd van lage vrachtprijzen in de eerste twee jaar 6.000 gulden kon aflossen? En waarom ging Pa op een zeilschip zonder motor varen, geheel tegen de tijdswind in?

Het antwoord op deze vragen zou ik niet precies of zeker weten. Maar Harm merkt op dat ze eigenlijk grotendeels door Pa zelf beantwoord worden. Volgens hem was Pa iemand die altijd dingen deed die anderen niet deden, dingen die als het ware tegen beter weten in van het gangbare afweken. Het was eerder zijn durf dan zijn harde werken waardoor hij meer wist te verdienen dan andere schippers, hij zag mogelijkheden die anderen niet zagen en kreeg met zijn inventiviteit later vaak gelijk.

*Gebruikte bronnen:

Adam Smith: "An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations", 1776. Alexis de Tocqueville: "Democracy in America", 1832. F. Scott Fitzgerald: "May Day", 1920; Echoes of the Jazz Age", 1931. John Maynard Keynes: "Essays in Persuasion", 1931. Joseph A. Schumpeter: "Capitalism, Socialism and Democracy, 1942. P.J. V. M. Sopers: "Schepen die verdwijnen", Van Kampen, Amsterdam, 1942. John Kenneth Galbraith: "The Great Crash 1929, 1954. Elias Canetti: "Massa en Macht", 1960. Edward J. Chambers: "Economic Fluctuations and Forecasting", Prentice-Hall, 1961. Dr. L de Jong: "Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel I, Voorspel." 's-Schravenhage, 1969. Hylke Speerstra: "De laatste echte schippers, binnenvaart onder zeil". De Boer, Maritieme Handboeken, Bussum, 1974. Mike Dash:" Tulipomania, the story of the world's most coveted flower and the extraordinary passions it aroused", Phoenix paperback, 1999. Geert Mak: "De eeuw van mijn vader" Uitgeverij Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 1999. Michel Didier: "Van nieuwe vrouw tot femme déco", in het tijdschrift Toegepaste Kunst, aflevering Art Nouveau Art Deco, mei 2004. Willem Boon: "Interim-management en Professionalisering, een beroepsgroep op zoek naar kwaliteit", proefschrift 2005, Groninger Welvaart, Scheepvaart in Stad en Ommeland. Passage, Groningen, 2005. Sven Hanuschek: Elias Canetti, Biografie, Carl Hauser Verlag, München, 2005, Arbeiderspers, Amsterdam, 2008. Lolle Nauta: "Politieke Stukken, een pleidooi voor kosmopolitisme", van Gennep, Amsterdam, 2008. Peter van Nuijsenburg: "De blunder van de heren van financiën", boekbespreking van Liaqat Ahamed: "Lords of Finance", in dagblad Trouw, 28 maart 2009. Caroline de Gruyter: Oorlog voeren, maar dan met geld, hoe bankiers de wereld bijna naar de knoppen hielpen; waarom ze dat deden; en wat kunnen ze hieruit leren.". NRC/H, 15 mei 2009. Peter van Bergeijk: "Een dolgedraaide financiële roulette" NRC/H, 15 mei 2009. Heleen Mees: "Enron op herhaling", NRC/H van 17 mei 2009. Luuk van Middelaar; "De onmisbare band tussen politiek en publiek ontbreekt." NRC/H van 6/7 juni 2009. Eildert Mulder: "Haarlemse beelden staan nu in de tuin van een handelaar", Trouw van 8 juni 2009. www.detaalvanhetwater

Terug naar de eerste pagina