13. GRETHA EN JENNIE

Over de periode van 1932 tot 1937 zijn weinig woorden van Pa of Ma overgeleverd. Omdat ze samen voeren en samen aan de wal gingen wonen stuurde Pa geen ansichtkaarten, die in voorgaande hoofdstukken een belangrijke bron vormden. Er zijn wel foto's en documenten, onderzoek van broer Willem naar adres en schip. Heftige tijden trouwens. Ook in het persoonlijke was het een periode met belangrijke gebeurtenissen, van veel hoopvoller aard.

Het samen varen van Pa en Ma over de Baltische Zee, de Noordzee en de Rijn. De geboorte van de eerste twee kinderen Gretha en Jennie. In 1936 of 1937 ging het gezin in Rotterdam wonen, op het Noordereiland in de Nieuwe Maas, tussen Rotterdam-noord en zuid. Na bijna dertig jaar varen werd Pa nu reder aan de wal in plaats van kapitein op zijn schip. In 1937 kreeg hij alsnog zijn diploma voor stuurman, kocht hij een tweede kustvaarder, en opnieuw een binnenschip, de "Espérance".

Ma: "We zijn in 1931 getrouwd en voeren tot 1937 in het buitenland op de Spes. Er werd gevaren en doorgevaren. De vrachtprijzen waren heel laag en veel rederijen gingen failliet. Dat gebeurde bij ons in de familie niet. We hebben het gered door heel zuinig te leven. Er waren bijna geen vrouwen van kapiteins op de kustvaart die dat volhielden. Soms was ik drie dagen zeeziek. Toch heb ik het zes jaar volgehouden. Dat kwam ook door Pa want die wilde niet alleen varen. Pas met mijn tweede kind ging ik aan de wal. Het leukste vond ik in de zomer de reisjes de Rijn op, tot Koblenz toe. Pa was daar al goed bekend."

Er werd met de Spes veel op de Oostzee, ook wel Baltische Zee genoemd, gevaren. Naar Memel in Litouwen. Daar werd veel hout geladen, dat in deklast naar Groot Britannië en Holland werd vervoerd.

De export van hout uit Memel was sinds de tijden van de Hanze van groot belang. De haven is het hele jaar ijsvrij. Memel ligt aan de monding van de gelijknamige rivier in Memelland, dat tot 1920 een kolonie van Duitsland was, van het zuidelijk aangrenzende Oost-Pruisen. De geschiedenis van Memel en Litouwen was in de twintigste eeuw woelig en pijnlijk. In 1923 werd Memelland een autonome regio van Litouwen. De naam van de haven werd in 1925 in Klaipèda veranderd, de rivier Memel heette voortaan de Nemunas. Maar tot na de tweede wereldoorlog bleef de Duitse naam Memel voor Klaipèda gangbaar. De periode 1923–1939 was voor die streek een tijd van economische opgang. Niet alleen werd haven van Memel hersteld en uitgebreid maar er werd ook een weg en een spoorweg aangelegd voor de verbinding met het achterland van Litouwen. Uit ontevredenheid met het autoritaire (!) Litouwse bewind sloot Memelland zich trouwens in 1939 met steun van de grote meerderheid van de bevolking weer bij Duitsland aan.

Neef Bert heeft in 1996 Klaipèda in Litouwen bezocht. En Ma heeft hem over deze zes jaar varen verteld. Bert spreekt van een soort driehoekshandel. Van Memel met hout naar het westen. Van het Lymfjord in Denemarken met kachels naar Londen, dan naar Schotland, naar de Firth of Forth en weer terug naar Denemarken. Veel cokes van Newcastle in Engeland naar Ringköping aan de westkust van Jutland in Denemarken Dat was het vaste contract waar Pa later in dit hoofdstuk over zegt dat anderen het vanwege de branding voor de Deense kust niet wilden doen. Dit contract, deze charter, betaalde waarschijnlijk het grootste deel van zijn kosten heen en terug tussen Ringköping en Newcastle. Alles wat hij voor vrachten van Ringköping af kon krijgen was meegenomen.

Ook voeren ze regelmatig naar Rotterdam en de Rijn op. Naast hout als vracht ook andere bouwmaterialen, veel dekladingen, verder aardappels, kolen, graan.

Pa: "Omdat in 1933, op 27 december onze oudste dochter geboren werd ging mijn vrouw tijdelijk in Delfzijl aan de wal wonen. We huurden er een appartement. Langer dan drie maanden kon ze niet aan de wal wonen omdat we anders belasting moesten gaan betalen."

Een appartement huren deden weinig mensen in die tijd. In hoeverre de relatie tussen Pa & Ma en haar ouders in Delfzijl nog gestoord of weer verbeterd was, hoe Ma in deze drie maanden met haar familie omging, is helaas onbekend. Delfzijl was een klein en geïsoleerd stadje waar je bekenden natuurlijk niet kon ontlopen.

Gretha, februari 1934

Onder de documenten van Ma bevindt zich een ansichtkaart met felicitaties uit Berlijn (Steglitz), geschreven door Johannes Neumann, ook namens zijn vrouw, op 8 juli 1934. De tekst luidt: "Sehr verehrter Herr Kapitän! Ihnen und Ihrer lieber Gattin recht herzliche Grüsse und dem kleinen Püppchen." Met dat poppetje is vast Greet bedoeld. De voorzijde van de ansicht lijkt me een opname van het gezin van Johannes Neumann, zijn vrouw en een jongere man, met een zeemanspet op.

In 1933 was de economische crisis op haar dieptepunt. Werkloosheid, armoede, chaos. In Indië was er in januari een kleine muiterij op de kruiser "de Zeven Provinciën". Die werd genadeloos onderdrukt en hield de gemoederen daar en hier sterk bezig In Berlijn stak Marinus van de Lubbe, invalide metselaar en ex-communist uit Leiden, de Rijksdag in brand om de arbeiders tot verzet tegen het fascisme op te wekken. Dat liep heel anders af. Hitler wist zijn dictatuur te verstevigen en begon iedereen die hem niet aanstond op te sluiten en op ruimen: communisten, vakbondsleiders, religieuze pacifisten, ja zelfs zijn maats van het eerste uur. Het geweld versterkte zich zelf. De intimidatie en terreur tegen Joden werd opgevoerd.

Greet herinnert zich van de eerste vier jaren van haar leven, van 1933 tot 1937, niet veel. Ma heeft tussen haar en Jennie twee, niet ernstige, miskramen gehad. Gretha: "Wat miskramen betreft heeft Mams mij alleen maar verteld, dat er wel wat tussen mij en Jenny had kunnen zijn. Ze was twee keer, zes weken of twee maanden, over tijd geweest met haar ongesteldheid, maar dit kwam zonder problemen normaal weer los."

Gretha: "Dat ben ik met Mams. Ik denk dat ik ongeveer anderhalf tot twee jaar was. Mams zette mij altijd een muts op omdat ik tot 2 jaar geen haar had. Mijn haar had geen kans om te groeien omdat ze mijn hoofd iedere dag met zeep waste."

Pa: "Omdat de tweede geboren werd zijn we in oktober 1936 in Rotterdam aan de wal gestapt. We woonden aan de Maaskade." Voor die tijd stond Pa nog in Zwartsluis ingeschreven. Met dit `aan de wal gaan' kwam zijn bestaan als zeeman ten einde; hij werd reder.

Jaren van stagnatie en fascisme. De economische malaise hield maar niet op. Bestuurders, ook internationaal, wisten niet wat te doen of maakten het erger. Protectie, loonsverlaging. De werkloosheid betekende niet alleen veel armoede, maar ook een vernedering van de `werkende mensen'. Men verdroeg het gelaten, er was nauwelijks verzet, alleen een wanhopig oproer in de Amsterdamse volkswijk de Jordaan, die met grof geweld werd neergeslagen.

De Maaskade ligt op het Noordereiland in de Nieuwe Maas, destijds het hart van de haven van Rotterdam. Door het graven van de Noorderhaven werd het eiland tussen 1868 en 1876 van de wijk Feijenoord en Katendrecht in Rotterdam-Zuid gescheiden. In Katendrecht bevond zich in de dertiger jaren de grootste concentratie van immigranten: Chinezen uit de laagste rangen van de grote vaart: stokers, tremmers. Vanwege de crisis werden er in 1936 een duizendtal het land uitgezet.

Tot de laatste tien jaren van de twintigste eeuw was er op het Noordereiland grote bedrijvigheid door de scheepvaart. Zowel aan de Maaskade, aan de noordkant, als aan de Prins Hendrikkade aan de zuidzijde, lagen de schepen soms vijf tot zes rijen breed. Het is dus begrijpelijk dat Pa zich hier vestigde toen hij aan de wal ging. Na de oorlog woonden verschillende kinderen van Pa's oudste broer Dirk ook op het Noordereiland.

Op de bovenstaande plattegrond van de Zuidwestpunt van het Noordereiland van 1930 zien nog net de bruggen. Aan de noordkant de Willemsbrug, die het eiland met het centrum van Rotterdam verbindt, en aan de zuidkant de Koninginnebrug naar Feijenoord in Rotterdam-Zuid.

Als we de recente plattegrond van het Noordereiland vergelijken met die van 1930 zien we dat er aan de punt van het eiland in de tussentijd wat veranderd is. In 1930 was er zuidelijk van de Meeuwenstraat nog een huizenblok. Tegenwoordig vormt de Meeuwenstraat het einde van het eiland; er is er links van de Prins Hendrikstraat nog maar één blok. We komen hier op terug als de gevechten om de Willemsbrug tussen 10 en 14 mei 1940 ter sprake komen.

Gretha kan zich nog vaag het eerste huis in Rotterdam voor de geest halen. "Toen Jenny op komst was zijn ze aan de wal gaan wonen. Dit was aan de Maaskade. Er was een niet verwarmde serre, waar die winter een metalen kruik met water bevroren en gebarsten was."

De melding van Pa en Gretha over de vestiging aan de Maaskade lijkt in tegenspraak met resultaten van onderzoek van broer Willem. Die dook de Rotterdamse archieven in. Een adresboek van 1939 meldt dat H. Boon (schipper) op de Prins Hendrikstraat 2a woonde. Broer vond ook een `persoonskaart' van het gezin in staat van opbouw. Ook daarop valt te lezen dat ze -Jennie werd er later bijgeschreven- van 16 februari 1937 tot 7 april 1940 (!) op de Prins Hendrikstraat 2a ingeschreven stonden. Dat was waarschijnlijk het hoekhuis op de onderstaande foto.

Het pand is begin mei 1940 verdwenen, er staat nu wat anders. Op de foto zijn op de eerste en tweede verdieping erkers te zien. Links van de hoek is de Maaskade en rechts de Prins Hendrikstraat. De eerste twee zwarte deuren in de Prins Hendrikstraat zijn de nummers 2a, waar de familie Boon ingeschreven stond, en 2b, waar toen de weduwe H. C. J. Kloppert-van Kleef woonde. Het archief laat zien dat er geen andere mensen op nummer 2 woonden. We mogen dus aannemen, aldus broer, dat de begane grond en eerste verdieping van Pa & Ma waren en de tweede en derde verdieping van de weduwe. Beneden keken we van de Maaskade uit in de richting van de Boompjes en het centrum van Rotterdam.

Op de persoonskaart wordt verder vermeld dat het beroep van Pa schipper was, dat Ma geen beroep had en niet tot een `Kerkgenoodschap of Vereeniging' behoorde, terwijl Pa, Gretha en Jennie als Nederlands Hervormd werden ingeschreven.

Op 20 maart 1937 kreeg Pa een door de burgemeester van Rotterdam ondertekend bewijs van Nederlanderschap. Ik druk het document niet af; het vermeldt de plaats en datum van zijn geboorte. En dat Pa dus Nederlander was en in Rotterdam woonde. Hij zal het wel ergens voor nodig hebben gehad maar waarvoor is niet duidelijk. Was hij daarvoor dan geen Nederlander? De wegen van de bureaucratie zijn soms wonderlijk, ondoorgrondelijk, ook voor een ex-ambtenaar. Broer Harm vindt deze aanvraag voor Nederlanderschap ook merkwaardig en brengt haar in verband met wat Pa eerder meldde, dat Ma voor de bevalling van Gretha hoogstens drie maand aan de wal kon wonen vanwege de belastingen. Misschien is het document nodig geweest omdat Pa zes dagen later, op 26 maart 1937, een tweede coaster kocht.

Pa: "Ik kon voor de 'Spes' een vast transport op Ringköping aan de Deense westkust krijgen. Andere Hollanders wilden dit transport niet doen vanwege de gevaarlijke branding voor de Deense kust. In 1937 kochten we een tweede zeeschip, de `Spes II' die ook op Ringköping ging varen. Het schip was 180 ton groot."

Ma: "De tweede Spes was uit de vaart gekocht." Uit de vaart gekocht wil zeggen dat het geen nieuw gebouwd, maar een al bestaand, zogezegd tweedehands schip was. Voordat Pa het kocht heette het "Jantje". Broer Willem heeft uitgezocht dat het in 1933 op de werf van Pattje in Zuidbroek, Groningen, voor rekening van E. Schothorst gebouwd was. De kustvaarder was in 1937 dus nog maar vier jaar oud, drie jaar `nieuwer' dan de 'Spes', inmiddels `Spes I' geheten, waar Pa nu zeven jaar op had gevaren.

Spes II, nog Jantje

Volgens de gegevens van broer had de `Jantje' minder laadvermogen dan Pa zich herinnerde, het mat 128 in plaats van 180 Bruto Register Ton (BRT). Het schip was 31,50 meter lang, 6 meter breed en ging 2,15 meter diep. Het was eerst uitgerust met een twee-cylinder Kromhout motor van 100 pk, waarmee het 6 knopen voer. Een knoop is in de zee- en luchtvaart de eenheid van snelheid; 6 knopen betekent dat het schip maximaal per uur 6 zeemijlen (van 1852 meter), dus ongeveer 11 kilometer, aflegt. De Spes II kreeg datzelfde jaar nog een sterkere motor van 120 Pk waarmee de snelheid tot 7,5 knopen werd opgevoerd.

Moeilijke tijden. In Duitsland nam de terreur toe. Politieke vluchtelingen naar Nederland, rood of Jood, werden slechts mondjesmaat toegelaten. Nederlandse nazis zoals de NSB wonnen in aanhang en werden steeds brutaler en racistischer. De populaire politieke leider van het land, Colijn, was nogal autoritair. In Spanje woedde een burgeroorlog van democraten tegen fascisten waarbij de eersten door democratische staten geen enkele ondersteuning kregen. Nederlandse vrijwilligers aan die strijd werden later heel min behandeld.

Pa heeft in het begin van 1937 ook nog weer een binnenvaartschip, een sleepschip, gekocht: de `Espérance'.

Pa: "De `Espérance met een deklast stro. Dit schip heeft tot ver na de oorlog voor me gevaren."

Na twee Spessen is de naam voor dit binnenschip niet zo'n grote sprong van de fantasie; het lijkt dezelfde hoop te zijn in een ander jasje. Het blijft wat onduidelijk en merkwaardig hoe Pa in economisch zo beroerde tijden de uitbreiding van zijn bedrijf met twee schepen gefinancierd heeft. Over leningen die hij afsloot is weinig bekend. Wel herinner ik me dat Pa altijd trots was op zijn kredietwaardigheid. Broer Harm merkt op: "Pa heeft mij dat niet verteld, maar ik verwacht dat het vaste contract van kolen naar Ringköping bijgedragen heeft in het verkrijgen van de hypotheek".

Een oude zeeman, een familielid die lang in de Rotterdamse haven werkte, wees me erop dat de lage vrachtprijzen destijds natuurlijk ook heel lage verkoopprijzen van schepen met zich meesleepten. Wat dat betreft is het eind van een periode van stagnatie het beste moment om uit te breiden. Maar hoe kon Pa dat in 1937 weten? Dit aankopen van schepen in tijden van economische malaise trad trouwens al voor de derde keer op. Toen Pa in 1922 de "Avontuur" kocht, waren het ook slechte tijden voor de vaart. Misschien hielp in dit geval dat Memel in Litouwen geen deel van de economische crisis was. Door de bewapeningsindustrie, Duitsland voorop, was 1937, achteraf gezien, ook een jaar van omslag. En zoals eerder vermeld merkte broer Harm over deze vraag op dat Pa "iemand was die altijd dingen deed die anderen niet deden, dingen die als het ware tegen beter weten in van het gangbare afweken. Het was eerder zijn durf dan zijn harde werken waardoor hij meer wist te verdienen dan andere schippers, hij zag mogelijkheden die anderen niet zagen en kreeg met zijn inventiviteit later vaak gelijk". Bij de bouw van de "Spes" in 1930 kocht Pa voor de tweede maal een schip tijdens een depressie. Broer Willem dacht dat misschien zijn optimisme als ondernemer en zijn uitgangspunt "als je een stapje harder loopt dan een ander, blijf je hem altijd voor", ervoor zorgden voor dat hij juist een schip kocht op het moment dat velen vonden dat de economische crisis op haar dieptepunt was. Over de koop van de Spes II en de Epérance in 1937 herhaal ik tenslotte de woorden van Pa over zijn Deense contract: "Andere Hollanders wilden dit transport niet doen vanwege de gevaarlijke branding voor de Deense kust".

En nogmaals Ma: "veel rederijen gingen failliet, dat gebeurde bij ons in de familie niet. We hebben het gered door heel zuinig te leven." Het lijkt er dus op dat Pa en Ma door hard werken en veel sparen aan middelen zijn geraakt die ze op een achteraf gunstig moment -tegen de heersende mening in- investeerden in een uitbreiding van het bedrijf.

Ma: "In 1937 was ik zwanger van Jennie en ging ik er af. Toen trokken de vrachtprijzen ook bij. We hadden toen twee scheepjes, de Spes I en de Spes II.

Gretha: "Ik weet wel dat Jenny daar, in het eerste huis, geboren is. Die morgen mocht ik niet uit mijn bed komen. Iedere keer kwamen ze mij vertellen dat ik nog een poosje in bed moest blijven. Eindelijk was het zover en mocht ik mijn zusje zien. Mijn ledikantje heeft later nog jaren op Schier gestaan als kinderbed. Daar hebben onze jongens ook wel in geslapen." Broer Willem zegt dat we waarschijnlijk allemaal in dat kinderbedje gelegen hebben. "Ik heb dat midden jaren vijftig nog geprobeerd in de fik te steken door eronder met een kaars te spelen."

Jennie, Jenny, voluit Jantina Gerharda, werd op 27 mei 1937 geboren. Van haar is geen babyfoto of geboortekaartje overgeleverd. Ze heeft zelf nog wel een kaart van `Herinnering aan den Doop', van 8 februari 1939. Dat is bijna twee jaar later, maar beter wat dan niks. Hieronder de voorkant van de kaart. Op de niet afgedrukte achterkant worden de ouders stevig gemaand het kind, dat "Gode toebehoort" tot Jezus te brengen. Anders "doet ge tekort aan Gods eis en miskent ge Zijn recht." Het kind moet geleerd worden om zelf iedere dag te bidden. Daar zijn mijn ouders niet geheel in geslaagd. Een ander voorschrift, `ge behoort uw kind een huiselijke kring te bieden', is wat beter gelukt, vind ik.

Op 14 februari 1930 was aan Pa door de directeur van de zeevaartschool in Delfzijl dispensatie verleend om als stuurman en kapitein op coasters te varen. In juli 1937, meer dan een half jaar nadat hij met varen was opgehouden, kreeg Pa alsnog zijn diploma voor stuurman op de kleine vaart.

Terug naar de eerste pagina