17.  OP DE IJSSEL

“Die eeuwige zorg voor de vreemdelingen
moet nu eindelijk eens ophouden”.

Hermann Göring, augustus 1942.

Over de eerste vier jaren van de oorlog heeft Pa me in 1979 heel weinig verteld. Ma nog minder. Zusters Gretha en Jenny zijn bij dit hoofdstuk mijn belangrijkste informanten. Broer Willem en Neef Wiebe hebben me ook geholpen. Gretha, ook wel Greet genoemd, was bij het uitbreken van de oorlog nog geen zeven jaar en Jenny(ie) was toen drie jaar oud.

Er zijn veel boeken geschreven over de Nederlandse koopvaardij in de oorlog. Maar over de binnenvaart zijn ze op één hand te tellen. En dat terwijl Rotterdam al lang -en nog steeds- als overslaghaven van groot belang was voor de industrie in het Ruhrgebied. Over de vaart op de Gelderse IJssel kon ik -zelfs na uitvoerig googelen- vrijwel niets vinden. Natuurlijk heb ik de verhalen van Lou de Jong weer doorgenomen en gebruikt. Ook al heeft hij een blinde vlek voor de binnenvaart; over andere zaken, de scheepsbouw bijvoorbeeld, verschaft hij nuttige gegevens. Een van de beste bronnen is de recente scriptie van Emiel Janssen over de Nederlandse Rijn- en binnenvaart in de Tweede Wereldoorlog. Daar heb ik veel aan ontleend. Janssen noemt als mogelijke redenen voor de afwezigheid van gegevens over deze vaart in de oorlog dat de meeste schippers voor de Duitsers voeren en dat ze na de oorlog dit verleden liever verzwegen. Dit zwijgen gold vaak ook voor hun bedrijven en familieleden. De binnenscheepvaart als onderwerp was ook daardoor niet populair onder historici, aldus Janssen. Vergeten doen we allemaal, de hele tijd. En bij herinneren moeten we kiezen, voor zover we daar bewust over gaan, tussen geheugen en eergevoel. Vaak wint het eergevoel.

November 1940: Nederlandse fascisten marcheren in Amsterdam over het Damrak

In het vorig hoofdstuk kwam de aankoop van de 'Mitropa' ter sprake. Broer Willem wist nog een anecdote over een kwestie die Pa met zijn familie had. De Mitropa had een nieuwe giek, een laadboom aan de mast, vanaf de werf aan boord. Die had Pa niet nodig en hij verkocht hem aan het begin van de oorlog aan neef Jan voor 300 gulden. Neef Jan was een zoon van Pa's oudste en geliefde broer Dirk. Als Pa langs een bepaalde werf in Hasselt in Overijssel kwam zou hij de giek er af laten halen en Jan zou die later oppikken. Zo gezegd, zo gedaan, tenminste die aflevering van de giek. Blijkbaar sprak Pa neef Jan pas na de oorlog; hij vroeg hem hoe de giek beviel en of hij die centen nog kreeg. Jan vertelde dat hij de giek nooit had laten plaatsen maar hem met een mooie winst direct had doorverkocht. Pa was zwaar beledigd dat hij, ondanks de winst die Jan had gemaakt, na vijf jaar om zijn geld moest vragen. Hij bleef heel lang pissig. Broer Dirk nam het voor zijn zoon op. Het zat Mams erg dwars. Zij heeft uiteindelijk Pa zo ver gekregen dat hij naar zijn broer ging om dit uit de wereld te helpen. Broer Willem: Hoewel de kwestie tussen Pa en broer Dirk werd bijgelegd, bleef de onmin tussen Pa en neef Jan bestaan. En ondanks dat Pa neef Jan na de oorlog regelmatig op de schippersbeurs in Rotterdam tegenkwam (Jan woonde vanaf ca 1960 in Rotterdam IJsselmonde) groette hij hem niet.

Ook werd eerder gemeld dat Pa's nieuwe binnenvaartschip bij het bombardement van Rotterdam net buiten de stad lag. Zuster Gretha: Wij zagen die grote brand van een afstand en zagen veel mensen die nog weg konden vluchten. Paps stelde zijn schip ter beschikking en zo raakten de nieuwe ruimen vol met mensen. Na afloop kwamen er nog een paar waarvan hun winkeltje en huis niet beschadigd waren terug met geschenken. Ik weet nog dat we een grote doos met snoepjes en koekjes kregen. Een ander bracht een zelfgebreid truitje voor een van de kinderen.
Kort erna werd ik voor de rest van mijn eerste schooljaar in Zwartsluis bij tante Fie en oom Thijs Appelo ondergebracht. Behalve de keren dat ik in Zwartsluis aan de wal was, kwamen we er met het schip om de vier of zes weken. Tante Fie was een zuster van Paps. Ze woonden aan de ene kant van het voetbalveld. Oom Dirk, de oudste broer van Paps, woonde aan de andere kant. Dit is dicht bij de begraafplaats waar nu praktisch de hele Bonenfamilie begraven ligt. Fie en Thijs hadden zelf al vijf kinderen; ik was in leeftijd tussen hun laatste twee meisjes, Hilda en Geerie. Ik had wel eens ruzie met mijn nichtjes, maar het was toch wel een fijn jaar. In die tijd heb ik leren fietsen op een grote herenfiets.

We schaatsten die winter op de Gracht en de Kolk, die wat later dicht ging en ook eens op ijzel op de straat. Mams vond het maar niets dat ik drie soorten kleren en schoenen moest hebben: doordeweekse spullen, opknappersdingen en zondagsgoed. Ik hoor haar nog zeggen: "Ze groeit zo hard, laat haar toch haar doordeweekse goed ook zaterdag en zondag dragen, ze verslijt het niet."
Het schip kwam vrij geregeld naar Zwartsluis. Tijdens de weekends kwamen we op de zondagmiddag altijd bij onze grootmoeder. In de voorkamer was een grote ronde tafel waar grootmoeder met haar kinderen en onze ouders, oom Hendrik en tante Fem, tante Fie en oom Thijs en nog anderen die in de scheepvaart waren, s'middags thee dronken. Met neefjes en nichtjes deden we in de achterkamer en in de keuken spelletjes. Onze grootmoeder had in die tijd een inwonende hulp, Lammie. Ze was wat zwakbegaafd. Op latere leeftijd is ze getrouwd en ze kreeg nog vier kinderen. Tante Grie, de jongste zuster van Paps zei eens: 'Op ieder potje past een dekseltje.'

De Nederlandse binnenvloot bestond in 1940 uit 20.000 schepen, volgens velen een derde te veel. Een dikke tweeduizend schepen waren bij de oorlogshandelingen gezonken, 340 waren onherstelbaar beschadigd.

Men kan trouwens niet van dé binnenvaart spreken. Er waren en zijn in de binnenvaart veel verschillende soorten schepen. Motorschepen zoals de Mitropa en sleepschepen zoals de Espérance. En er vallen in de binnenvaart verschillende vormen van vervoer te onderscheiden zoals de beurtvaart, de campagne- en de seizoensvaart, het eigen vervoer, met eigen handel zoals opa Boon destijds met turf, de wilde vaart en de Rijnvaart. Deze laatste twee, de wilde vaart en de Rijnvaart, zijn in dit verhaal het belangrijkste want daarin was Pa met zijn motorschip 'Mitropa' en het sleepschip 'Espérance' actief en daarover gaat de scriptie van Janssen. Van de overcapaciteit in de binnenvaart hadden vooral de kleinere particuliere schippers last. Pa dus niet zozeer met zijn twee grote schepen van bijna 1000 en 1300 ton.

De binnenvaartvloot was wat betreft de organisatie extreem gefragmenteerd; er waren tientallen kleine schippersbonden. Dat zie je ook bij calvinisten en socialisten: ze willen almaar splitsen, vanwege principes natuurlijk, het gaat om de rechte leer, we zijn geen postmoderne cynici die met de waarheid marchanderen. De organisatie van het scheepsvervoer bestond uit een doolhof van organisaties waarin slechts ingewijden de weg wisten. Dat vonden de Duitsers maar niets. Men kreeg nu te maken met het nationaalsocialistische leidersbeginsel: aan het hoofd van elke organisatie moest een sterke leider staan die alle beslissingen neemt. De bezetter ging over tot regulering, tot gelijkschakeling, van de binnenvaart. Men deed dat om de sector transparanter te maken en om er meer grip op te krijgen. De vele kleine schippersorganisaties werden ontbonden en alle schippers moesten zich aanmelden bij overkoepelende organisaties. Eind mei 1940, drie weken na de verovering, voerden de Duitsers de organisatieplicht in. Op het buitenland varende schippers moesten verplicht lid worden van twee verenigingen die alle transport over de Rijn regelden, de CPRB en de NPRC. De schippers op de wilde vaart moesten zich aansluiten bij de Nederlandse Particuliere Binnenvaart Centrale, de NPBC. Ook de beurt- en sleepvaart werden bij organisaties aangesloten. Wanneer schippers hun vracht gelost hadden en weer klaar waren om te laden moesten ze zich melden bij de secretariaten van deze organisaties. Die secretariaten gingen ook over de distributie van de steeds schaarsere brandstof en hielden streng toezicht op de vrachtprijzen en de bevrachtingcondities. Ze stonden onder het gezag van het Departement (ministerie) van Waterstaat, dat in veel opzichten een pion van de bezetter was. Alle scheepstransport en opslag werden zo gebonden aan een vergunning, gelijkgeschakeld. Iedereen was controleerbaar geworden; de vrijgevochten schippers hadden geen keus. Eigenlijk voer dus ieder voor de Duitsers.

In tegenstelling tot het beeld van de Hollanders als slachtoffers dat Lou de Jong en vele anderen schetsen, laten berekeningen van Klémann, (scriptiebegeleider van Emiel Janssen) zien dat er de eerste oorlogsjaren 1940-1941 in Nederland een grote economische opleving optrad. De Nederlandse economie viel vrijwel ongeschonden in handen van de bezetter. De Duitse markt ging na jaren weer open voor het bedrijfsleven. De regering had grote voorraden grondstoffen aangelegd: eetbare vetten en oliën, cacaobonen, rijst, koffie, tabak, ruwe katoen en wol, huiden, tin, aluminium, rubber, cocosgarens, sisal, schroot, smeerolie, benzine. Een groot deel van deze voorraden werd gevorderd, in beslag genomen. De Duitsers plaatsten grote orders en Nederlandse bedrijven werden verplicht om die aan te nemen. Zo waren bedrijven direct in staat tot productie over te gaan. Al enkele dagen na de capitulatie accepteerden de scheepswerven Wilton-Feijenoord in Rotterdam en Schiedam en de werf Gusto in Schiedam belangrijke orders voor de Duitse marine. Op 15 september 1940 begon in Den Haag de Zentralauftragstelle te functioneren. Dit bureau organiseerde de samenwerking met 20.000 Nederlandse bedrijven. Er werkten al snel honderd man. Eerder waren er al orders voor militair materieel geplaatst. eind augustus voor munitie, geschut, veldkeukens, schijnwerpers, vliegtuigen, kabels, vliegtuigmotoren, torpedoboten, andere marinevaartuigen, optische instrumenten, radio-apparatuur, militaire textielgoederen en schoenen, en -in verband met de Duitse invasieplannen met Engeland- het ombouwen van honderden schepen en de fabricage van grote hoeveelheden zwemvesten. Door deze bestellingen ontstond een economische stimulans die zijn weerga niet kende, ook al werden de orders betaald uit de Nederlandse schatkist of door uitbreiding van de Nederlandse geldhoeveelheid. De zeven jaren durende grote werkloosheid, nog sterk toegenomen door de demobilisatie, verdween geheel. Sommige sectoren deden het heel goed, de horeca bijvoorbeeld, of de medische branche en de amusementssector, net als het binnenlandse transport. Bergingsbedrijven en scheepswerven hadden na de capitulatie door al die kapotte en gezonken schepen veel werk; 1940 was voor hen een gouden jaar. Militair gezien overschaduwde de scheepsbouwsector met maar liefst 800 nieuw gebouwde en 2.000 voor oorlogsdoeleinden aangepaste schepen elke andere vorm van economische collaboratie in bezet Nederland. Een op de zeven Duitse nieuwe schepen werd tijdens de bezetting in Nederland gebouwd, 90 % van de productie van onze werven was in 1944 voor de Duitsers; het personeelsbestand op de NDSM in Amsterdam-Noord was toen tot 8.000 man opgelopen.

De binnenvaart profiteerde in 1940 van deze opleving in de economie. En trouwens ook van het grotendeels uitvallen van concurrentie van het trein- en wegverkeer. Na de capitulatie kwam de vaart weer snel op gang. In juni waren de rivieren en kanalen weer bevaarbaar. In juli 1940 werd er al meer dan de helft meer vervoerd dan in dezelfde maand van het vorige jaar. Schippers zagen in dat jaar hun inkomen verdubbelen ten opzichte van het jaar ervoor. In 1941 werd vooral in de wilde vaart goed verdiend; er was veel meer vracht en de vrachtprijzen waren ook flink gestegen.

Ms 'Mitropa'

Maar er kwam een nieuwe aanslag op de binnenvaart. Een paar maanden na de capitulatie werden veel schepen geconfisceerd omdat de Duitsers zich begonnen voor te bereiden op een invasie van Engeland. Ze wilden daarvoor eerst volledige controle over het luchtruim krijgen om daarna met een invasievloot naar Engeland te varen. Dus moesten ze eerst de Engelse luchtmacht, de RAF, verslaan. Dat lukte ook bijna. De aanval begon in augustus. Elke dag vlogen bijna 2.000 toestellen van de Luftwaffe naar Engeland. Ze hadden getalsmatig een overwicht maar moesten wel verder van huis opereren. Ze bombardeerden vliegvelden, radarposten en dirigeerstations. Die dirigeerstation waren cruciaal, ze zorgden ervoor dat de Engelse jagers efficiënt ingezet werden. Op het moment dat de RAF verslagen leek, toen de Engelse verdediging op zijn gat lag en wachtte op de genadeslag, bombardeerden de Duitsers per ongeluk Londen. Churchill stuurde toen bommenwerpers naar Berlijn. Hitler werd boos en veranderde van strategie. Hij dacht het Engelse moreel te breken en bombardeerde Londen en andere grote Engelse steden. De Engelsen waren nu in staat hun dirigeerstations te herstellen; de RAF kreeg tijd om zich te hergroeperen en won de slag om Engeland op 15 september 1940. Dit was de eerste nederlaag voor Duitsland. Ze gaven nu de aanval op Rusland voorrang en daarmee was de invasie van Engeland van de agenda. Op 12 oktober, met de herfststormen voor de deur, volgde het bevel om een deel van de invasievloot weer af te breken.
Ondertussen waren voor die landings- en transportvloot wel vele Nederlandse schepen uit de vaart gehaald en verminkt. Eerder was de Nederlandse overheid ook al tot het vorderen van binnenschepen overgegaan, zoals van de 'Mathilde', die vlak voor de oorlog in beslag werd genomen om als logiesschip voor gemobiliseerde soldaten te dienen, in Dordrecht en later bij Moerdijk. Ik weet dit omdat Jan de Vries, ook bezig met zijn familieverhaal, me meldde dat zijn grootouders, Pieter van Dort en Isabella van Dijl vanwege de vordering van de Mathilde aan de wal gingen wonen en wel op de Prins Hendrikkade 2a, waar ons gezin in opbouw tot 7 april 1940 ingeschreven stond. (zie de hoofdstukken 13 en 15; de verwarring over het woonadres van onze familie neemt door de melding van Jan de Vries eerder toe dan af). Door de vorderingen van de Nederlandse regering waren schippers er al beducht voor geraakt. De Duitsers dachten voor de invasie van Engeland meer dan 2.000 schepen nodig te hebben. Koopvaardijschepen, binnenschepen, sleepboten en motorboten, uit Duitsland, Nederland, België en Frankrijk, werden voor het plan gevorderd. In Nederland ging het om ongeveer 800 schepen. Al in juni 1940 klommen in de havens of op het water Duitse militairen aan boord met de mededeling dat de bemanning direct diende af te stappen omdat het vaartuig gevorderd was. Zonder overleg werden de schepen afgepakt. Drama's. Het verlies van hun schip betekende voor de schipper en zijn gezin niet alleen inkomensverlies maar ook het verlies van hun huis. Getroffen schippers konden zich bij de Kriegsmarinedienststelle (KMD), afdeling Rotterdam, melden en een vergoeding naar waarde en grootte van het schip aanvragen. Hoewel zeker niet riant werden deze vergoedingen tot in 1944 vrij regelmatig uitgekeerd.
De Duitsers gaven bij hun confiscaties de voorkeur aan grote schepen, maar gelukkig niet zo groot als die van Pa. Kempenaars; sleepschepen van ongeveer 50 meter lengte en 600 ton laadvermogen en Spitsen, van ongeveer 370 ton, boden genoeg ruimte voor drie of vier pantservoertuigen. Ze werden op scheepswerven 'ontkopt'. Scheepswerven waren soms 'bijzonder loyaal'. Bij Wilton-Feyenoord en Gusto in Rotterdam werden in een paar weken 350 schepen verbouwd. Bij Gusto werd er op weekdagen van zes uur in de ochtend tot tien uur in de avond gewerkt en op zaterdag en zondag van zes uur tot een uur in de middag.

De verbouwing betekende dat de voorsteven van het schip er af werd gehaald. De laadvloer werd verwijderd en de bodem van het ruim werd van een laagje beton voorzien. Van dit verlaagde voordek kwam in het voorruim een vaste oprit naar de kopopening. Om manschappen, pantservoertuigen, veldgeschut en ander rijdend materieel door die opening in en uit te kunnen laden, werden de schepen aan de buitenkant uitgerust met een beweegbare klep die als afrit diende. Zo konden de schepen als landingsvaartuigen gebruikt worden. Een aantal werd zelfs van vliegtuigmotoren voorzien zodat ze het strand op konden varen.
Dat de invasie van Engeland niet doorging betekende niet dat de meeste gevorderde schepen naar hun schipper terugkeerden. Dat gold voor slechts 220 van de 800. De grootste en modernste schepen, met en zonder motor, bleven in het bezit van de Wehrmacht en de Kriegsmarine. 190 Gemotoriseerde Spitsen en Kempenaars werden naar Noorwegen gebracht voor bewakingsdiensten en voor de aanleg van auto- en spoorwegen. In 1943, als de oorlog al een stuk verder is, zitten de Duitsers te springen om schepen voor het kustverkeer in de Middellandse Zee en zelfs in de Zwarte Zee. Daarom worden 300 gemotoriseerde Spitsen via de Seine en daarna met diepladers over land getransporteerd om via de Saône en de Rhône naar Marseille te varen. Resterende reserveschepen gaan in 1944 via de Elbe, de Autobahn Dresden-Ingolsstadt en de Donau naar de Zwarte Zee. Al met al liggen aan het eind van de oorlog honderden binnenschepen van de voormalige invasievloot over heel Europa verspreid. Voor de schippers wier schip gevorderd bleef kwam er een regeling waarbij de schipper iedere maand een vast bedrag uitgekeerd kreeg. Deze gevorderde schepen werden dus eigenlijk gehuurd. Onder dwang, dat wel.

Pa: We voeren de hele tijd met zand en grind op de IJssel. Met beide schepen, de 'Espérance' sleepte ik achter de Mitropa' aan. We voeren zo langzaam mogelijk. Van dat achter de 'Mitropa' meeslepen van de 'Espérance' herinnert Gretha zich niets. Waar de 'Esperance' dan wel tijdens de oorlog is geweest heb ik niet kunnen achterhalen. Vage geruchten: zuster Gea meent iets van Frankrijk te herinneren, broer Willem denkt aan zoiets als tegen een dijk tot zinken gebracht.

Harm, Gretha en Jenny

Zoals oudere Surinamers en Antillianen weten komt de Rijn bij Lobith ons land binnen. Daarna splitst ze zich in de Waal, waardoor het grootste deel van het water naar Rotterdam vloeit, en de Gelderse IJssel, die naar het noorden langs Zutphen, Deventer, Zwolle en Kampen stroomt en bij Zwartsluis in het IJsselmeer eindigt. De IJssel was door oorlogsschade eerst niet bevaarbaar. Bij Katerveer was de brug versperd. Door de ingestorte brug bij Westerveer en een militaire pontonbrug was een deel van de rivier onbevaarbaar. Bij Hattem en Bronsbergen was de vaarroute versperd door gezonken schepen. Bij de ingestorte brug van Zutphen was doorvaart niet mogelijk, bij Doesburg werd de rivier versperd door de schipbrug, langs Deventer konden slechts kleine schepen varen vanwege de gedeeltelijke versperring door de bruggen. Maar deze hindernissen werden snel uit de weg geruimd.

"Met zand en grind de IJssel op", zegt Pa over deze jaren van de bezetting. Gretha en Jenny herinneren zich dit ook zo. Van Zwartsluis naar Arnhem, een stukje de Rijn op, naar Rees, in Duitsland vlak over de grens. Greet spreekt over het vervoer van stenen:"we waren gevorderd om dit steenwerk voor de Duitsers te doen". Jennie, veel jonger natuurlijk: Het had allemaal niet zoveel te betekenen, als onze vader maar zoveel voer dat het schip niet werd gevorderd.
Je hebt dus kennelijk vorderen en vorderen: Greet zegt dat het schip voor vervoer van zand en grind gevorderd werd; Jennie meldt daarentegen dat Pa het geluk had dat hij niet gevorderd werd. Ik denk dat zussen op hun manier allebei gelijk hebben. We moeten onderscheiden in 'voor de Duitsers varen' aan de ene kant: elke vorm van transport stond volgens Lou de Jong onder strikte overheidscontrole. Aan de andere kant kon een schip ook in beslag genomen worden, geconfisceerd. In beslagneming was dus de meest extreme vorm van vorderen, dat was waar iedereen zo bang voor was en waar men alles voor deed om er aan te ontkomen tot en met het verstoppen of zelfs laten zinken van schepen. Barend van Lange stelt in 'Binnenvaart in de oorlog' dat alle Nederlandse schippers werden gesommeerd voor de bezetter te varen; er zou veel voor nodig zijn om hier nee tegen te zeggen. Het leven ging immers door en de familie moest toch te eten hebben; de aflossing en de rente van de lening over het schip konden ook niet op zich laten wachten. Bovendien bood varen voor de schippers (en hun personeel) de mogelijkheid om uit handen van de Arbeitseinsatz, de gedwongen tewerkstelling in Duitsland, te blijven. Gedwongen vaart of niet, dit is niet iets waar je als schipper of bedrijf na de oorlog prat op gaat. In 1941 en 1942 werden er niet veel schepen in beslag genomen. Na 1943 werd het erger. Pa werd in ieder geval niet van zijn schip gezet. Het scheelde trouwens een keer niet veel, aldus broer Willem. Hij kwam bij een sluis aanvaren en zag dat de Duitsers schepen aan het vorderen waren. Om dit te ontlopen meerde hij zijn schip vóór de sluis tegen de wal af en sprong met zijn fiets van boord. Toen hij de volgende dag terug kwam, lag het schip er nog en waren de Duitsers verdwenen. Hij voer vervolgens gewoon verder. Pa bleef met zijn gezin de hele oorlog op de 'Mitropa' wonen en varen, hoe langzaam ook. Het is kras dat Pa, die altijd sneller voer dan anderen, tot deze traagheid op de IJssel overging. En het is ook wel merkwaardig dat Pa jarenlang met zand en grind over de IJssel tussen Zwartsluis en Arnhem en Rees voer, want zand en grind werden tijdens de oorlog vooral uit Limburg naar de kust vervoerd, voor de aanleg van bunkers van de Atlantikwall.
Toen broer Harm een jaar of drie was is hij tijdens het varen bijna verdronken. Ma lag met een voedselvergiftiging in bed en Greet was bij haar in de slaapkamer. Greet: Paps was aan het roer, Harm was samen met Jenny. Ze hadden een houten bootje aan een lang touw en speelden daarmee, eerst in het gangboord, later achter op het schip in het schroefwater. Het touwtje glipte Harm uit de vingers. Hij wilde het pakken en zo viel hij overboord. Jenny rende naar de stuurhut en riep: "Papa, Harm ligt in het water." Pa gooide de motor uit, Greet en Ma zagen hem door de kleine raampjes bij het gangboard voorbij rennen. Greet: Hij pakte een boei, een witte met rode strepen en dook over de railing, Harm achterna. Mams sprong uit bed, rende de stuurhut in en pakte het roer. Intussen zagen we achteruit dat Pa Harmpje al op de boei had zitten. Zo liep het met een sisser af.

Harm

Na Noorwegen en Nederland loopt Duitsland in 1940 ook België en een groot deel van Frankrijk onder de voet. Duitsland, Italië en Japan sluiten in september een verdrag maar coördineren hun oorlogsvoering nauwelijks. Italië verovert delen van Noord-Afrika, Duitsland verovert in april 1941 Joegoslavië en Griekenland. Twee maanden later volgt de aanval op Rusland. Op 7 december bombardeert Japan onverwacht de Amerikaanse vloot op Pearl Harbour. Duitsland en Italië verklaren ook de oorlog aan de VS, nu was het echt weer een wereldoorlog. Japan veroverde snel 'ons' Indië ondanks het wijdverbreide idee dat gekleurde volkeren daartoe niet in staat waren. De Duitsers hadden er ook gemengde gevoelens bij dat hun bondgenoot Japan het superieure blanke ras zo snel overwon.
In Nederland wordt de februaristaking, een grotendeels communistisch Amsterdams protest tegen de Jodenvervolging, met harde hand onderdrukt. De situatie van de bevolking verslechtert en alles ging op de bon. John, de echtgenoot van zuster Gretha, herinnert zich dat vlees, melk, brood en zelfs in Holland gewonnen zout op de bon ging. In Den Haag zag men steeds minder katten en ging het verhaal dat ze in Loempia's gebruikt werden. Er was wel veel geld in omloop maar er waren geen goederen. Men spreekt van zwevende koopkracht. In Duitsland waar de rantsoenen ook verlaagd werden, had men volgens Goebbels hetzelfde probleem: veel geld in omloop maar te weinig waren. Zo groeide de zwarte markt. Eind 1940 was er in Holland al praktisch geen enkel artikel waar geen zwarte handel in werd bedreven. Men vond deze deelname aan de zwarte handel een vaderlandslievende daad, 'want', zo hoorde je wel, 'wat we niet zelf verbruiken gaat toch naar de Moffen'. De zwarte markt was er uiteraard alleen voor de wat koopkrachtiger mensen. Eind 1941 was al een situatie ontstaan waarbij een derde tot de helft van de bevolking financieel niet meer in staat was om het wekelijkse distributiepakket te kopen.

De bezetting had een uiterst negatief effect op de Nederlandse zeevaart. We kunnen onderscheiden tussen Nederlandse zeeschepen die in het buitenland waren en schepen die zich in onze havens bevonden. De zeeschepen in onze havens werden gevorderd; ze moesten voor de Duitsers varen: 33 grote (samen 130.000 BRT) en 300 kleinere, verder nog 170 kustvaarders. In het buitenland gingen er van de 880 schepen 490 ten onder, 3310 zeelieden kwamen om: 1914 Nederlanders en 1396 buitenlandse opvarenden; in hoofdzaak Laskaren (Indiase matrozen), Chinezen en Indonesiërs. Duitse duikboten en vliegtuigen, niet of slecht bewaakte en bewapende konvooien, schepen die ook niet opgewassen waren tegen de stormen op de noordelijke route ten zuidoosten van Groenland. Zoals de 'Bintang', het schip dat in hoofdstuk acht ter sprake kwam omdat Pa er elf maand mee over alle oceanen voer. De 'Bintang' vertrok eind 1941 zwaargeladen in een konvooi langs de Noordatlantische route naar Amerika. Bij zwaar stormweer sloegen alle sloepen stuk en verdwenen in de zee. Men moest naar Engeland terugkeren maar kwam na het uitvaren op 7 december opnieuw in heftige stormen terecht. Weer raakte men zijn konvooi kwijt en weer raakten vier reddingsboten zwaar beschadigd. Dagenlang spoelden de golven dwars over het schip. Het sloeg lek en maakte water, op 24 december werd het na een SOS gered. In hoofdstuk acht werd gemeld dat het in 1942 alsnog door een Duitse duikboot tot zinken werd gebracht.

Ook het havenverkeer leed ernstig onder de oorlog. In Amsterdam viel het zeeverkeer in 1940 en 1941 vrijwel stil. In Rotterdam waren in 1939 nog 10.000 zeeschepen binnengelopen, in 1943 was dat aantal tot 457 gezakt. Tijdens de hele oorlog deden 3218 koopvaardijschepen Rotterdam aan. Ongeveer de helft daarvan was geladen met ijzererts uit Zweden, voor de Duitse industrie in het Ruhrgebied. Dit was een oorlog van staal, aluminium en olie, van tanks, onderzeeboten en vliegtuigen. Het Zweedse erts had een hoogwaardiger ijzergehalte dan het Duitse. Het kwam uit de mijnen bij Kiruna en Gallivare, in het hoge noorden van Zweden. Het ging met de trein naar Lulea, aan de Botnische Golf, en bij vorst naar Narvik in het bezette Noorwegen. In Lulea werd het overgeladen in kleine, oudere vrachtschepen. Die voeren in konvooi over de Oostzee, door het Kieler Kanaal via de Duitse bocht naar Delfzijl, of bovenlangs de Waddeneilanden, langs de Noordzeekust tot Hoek van Holland met als eindbestemming Rotterdam. Het erts werd gelost en de schepen werden voor hun terugreis naar Zweden of Noorwegen met steenkool of cokes geladen. Vanaf 1941 zorgden toenemende geallieerde luchtaanvallen voor grote verliezen aan schepen en stijgende premies bij de Zweedse verzekeringsmaatschappijen. Dus ging er nu meer erts via Delfzijl. Voor deze haven betekende dat een flinke stimulans, net als in de tijd van Napoleon. Er werd altijd al hout uit de Baltische wateren aangevoerd; nu kwam daar veel ijzererts bij. Het aantal schepen dat Delfzijl aandeed was volgens Janssen in de tweede helft van 1941 groter dan in Rotterdam en in 1942 leidde deze invoer tot een sterk toegenomen havenverkeer. De ertstransporten moeten vanuit Delfzijl naar het Ruhrgebied over de IJssel gevaren hebben. Pa drukte zich daar; hij moet dan wel raar naar deze omvangrijke bulktransporten gekeken hebben.
Maar dit verhaal vindt geen andere ondersteuning. De meldingen over deze transporten via Delfzijl komen uit slechts één bron: de scriptie van Emiel Janssen. Ik heb geen bevestiging van deze transporten kunnen vinden. Ondanks internet en andere prachtige verbindingen heb ik Janssen niet kunnen opsporen om hem naar zijn bronnen te vragen. Aan mijn broers Harm en Willem heb ik gevraagd wat zij ervan wisten of gehoord hadden. Broer Willem is het aan bevriende deskundigen gaan vragen maar daar kwam ook niet veel nieuws uit. Hij merkt op dat de transporten van erts via Delfzijl naar het Ruhrgebied door Friesland hadden moeten varen omdat er geen waterverbinding door de provincie Groningen naar het zuiden loopt. En, aldus Willem, dat erts uit Zweden had toch ook wel via Hamburg of Bremen naar de fabriek van Krupp of zo vervoerd kunnen worden? Broer Harm ziet nog minder in de mogelijkheid dat Pa erts naar Duitsland zou hebben vervoerd. Hij is nog steeds erg ontevreden over de latere afwikkeling van het bedrijf van Pa rond 1971 (zie hoofdstuk 28) maar vindt het unfair en mijn eer te na, medewerking te verlenen...om een suggestie te verwoorden, dat pa en ma gesjoemeld hebben met de Duitsers gedurende 40/45. Er lijken dus geen ertstransporten over de IJssel te zijn gegaan en dat Pa daaraan zou hebben deelgenomen is onwaarschijnlijk.

Jennie, Greet en Harm

Maar er is wel een sterke aanwijzing dat Pa jokt als hij zegt dat hij in Duitsland nooit verder dan Rees is geweest. Rees ligt ongeveer 60 kilometer van Arnhem, dertig kilometer over de grens. Pa heeft tijdens de oorlog met zijn Mitropa een eikenhouten drempel in het Mittelandkanal kapotgevaren. Dit Mittelandkanal loopt van Dortmund in het Ruhrgebied naar het oosten, tot Magdeburg. De schade was 251 Reichsmark meent broer Willem zich te herinneren. Er is tot lang na de oorlog, tot in de zestiger jaren of nog langer, over geprocedeerd. Pa ontkende de aanklacht. Broer Willem heeft er vroeger met Pa, meer nog met broer Harm, over gesproken. Hij heeft helaas na het overlijden van Ma de papieren van de rechtszaken weggegooid. Hij herinnert het zich echter goed omdat broer Harm hem vroeger uitlegde hoe je met een schip dat 2,60 meter diep gaat over de beschermingsdrempel van een sluis met maar 2,50 meter diepgang heen kan wippen. Je legt het schip met zijn kop over de drempel in de sluis. Je geeft even volle kracht achteruit; zo pomp je meer water in de sluis. Dan vol vooruit en zo wip je over de drempel. Als je de sluis weer uit wilt doe je het tegenovergestelde. Terwijl het schip nog vastligt in de sluis geef je vol achteruit. Zo zuig je de sluis vol met extra water. Dan losgooien, volle kracht vooruit en met de uitgaande golf mee over de drempel.

Eind 1941 mocht vanwege Britse luchtaanvallen niet meer bij nacht gevaren worden. Er werd daarom een konvooistelsel ingevoerd, met marine-escortes. Die lokten echter nog meer luchtaanvallen uit. Aan broer Willem vertelde Ma dat ze vooral bang was voor de fosforbommen die na het blussen opnieuw spontaan gingen branden. In 'Een vrouw van Staal' wordt verteld hoe men wel van oude lappen een Nederlandse vlag naaide en die strak over het dak van het stuurhuis spande. Dat hielp niet veel want de RAF beschoot alle schepen. Tot in het voorjaar van 1942 heerste strenge vorst en was er niet veel vaart mogelijk. Door gebrek aan brandstof vielen veel motorschepen uit waardoor men meer gebruik van sleepboten moest maken. Daarom werd al in 1942 besloten de vaart 's nachts weer toe te staan. Dan had je geen last van de vliegtuigen. Maar op het IJsselmeer zonken nog steeds veel schepen door luchtaanvallen. Jenny: Ook wij hadden een keer last van een laag overkomend vliegtuig. Als het goed weer was dan werden Harm en ik op de luiken met een lang touw vastgebonden. Ik begon meteen te huilen totdat ik weer er af mocht maar Harm vond het niet zo erg en speelde wat. Ik weet niet meer waar het was, er kwam een heel laag vliegtuig over en iedereen vloog naar beneden, naar de laagste slaapkamer. Toen riep Ma: 'Waar is Harmpje', of, in een andere versie: 'Harmpje zit nog op de luiken'. Iedereen vloog weer naar boven en daar zat hij met zijn hoofdje tussen de knietjes te janken want hij zat daar vastgebonden. De top van de vlaggemast was geraakt. Ergens over de grens, net over de grens, zei Pa een keer: "Kijk, daar is het schip van Dirk in de grond geboord. Toen zijn die twee zonen van Dirk aan de kant in een schuitje, of in een lijkenhuisje, gelegd. Daar is de volgende bom op gevallen." Gretha herinnert zich dat er maar één zoon van oom Dirk omkwam. Greet: Ik zat een keer bij tante Wim, de vrouw van oom Dirk op schoot, toen ze me vertelde hoe erg het was om een zoon te verliezen, Dick: haar op een na jongste. "Hij liep over de kade, net over de grens in Duitsland, en werd daar doodgeschoten". Na de afronding van dit hoofdstuk kom ik een melding over dit incident tegen. Het staat in “Zwartsluis aan ’t Zwarte Water, een geschiedenis sinds 1800”, van Wim Coster, een herdenkingsboek, waarschijnlijk verschenen in 2000. Daar lees ik dat neef Derk Boon op 14 oktober 1944 in Duisburg, Duitsland, is omgekomen.

Op 1 april 1942 waren al meer dan 2.000 Joden naar 'werkkampen' gezonden. De rest moest hun fiets inleveren. Etty Hillesum haalt woorden van haar vader (later ook vermoord) aan: "Vandaag is het fietsloze tijdperk ingetreden. Welk een voorrecht! We hoeven nu niet meer in angst te zitten dat onze fietsen gestolen worden. Voor onze zenuwen is dat stellig een voordeel. In de woestijn hebben we het indertijd ook veertig jaar zonder fietsen moeten doen." Vervoer werd in het algemeen ook moeilijker. Trouwerijen deed men een tijdje met de fietstaxi, tot dat weer verboden werd want een Ariër mocht geen 'koeliewerk' verrichten.

In 1942 besloot men in Berlijn om in de bezette gebieden alle productiemiddelen voor de Duitse oorlogseconomie in te schakelen. Al snel daarna ging 40 % van de Nederlandse (zogenaamde) productie direct naar Duitsland. Andere bedrijven werden gesloten. Werklozen waren er in 1942 nauwelijks meer, maar door het sluiten van bedrijven werden arbeiders wel 'overtollig'. In de jaren 1942/43 werd ongeveer een kwart miljoen mannen gedwongen naar Duitsland overgebracht, in 1944 werkten er een half miljoen. Goebbels, de propagandist van de Nazi's zag wel bezwaren: door sexueel verkeer tussen die arbeiders en Duitse vrouwen zal een geleidelijke ontaarding van ons ras (homeopathische verdunning) optreden.

De oorlogskansen beginnen in 1942 te keren. In maart geeft het Nederlands leger op Java zich weliswaar nog over aan de Japanners. Tante Geertje, de zus van Ma, brengt jaren in een kamp door. Maar bij Midway in de Pacific winnen de Amerikanen, zes maand na Pearl Harbour, een zee- en luchtslag van de Japanners. Duitse steden worden gebombardeerd. Bij El Alamein in Noord-Afrika weten de Engelsen na harde strijd Rommel te stoppen. Amerikanen en Engelsen landen in Marokko en Algerije. Bij Stalingrad lopen de Duitsers in de winter van 1942/1943 vast, een verpletterende nederlaag. Daar werden de Nederlanders wat minder somber van, net als van de geboorte van Prinses Margriet in Canada.

Jenny: Vanaf begin december 1942 heb ik die winter tien weken met typhus in de barakken van Zevenaar gelegen. De Mitropa lag in de grensplaats Lobith. De barakken stonden in een vierkant en werden door nonnen gerund. Greet herinnert zich dat Paps en Mams dachten dat Jenny die typhus had opgelopen van de douanes die met een bootje aan boord kwamen bij het passeren van de grens in Lobith. Maar Jenny, verpleegster tenslotte, is stellig in haar herinnering dat de typhus door besmet water veroorzaakt werd.
Mams was in die tijd in verwachting van Gea, ze liep op het laatst. Jenny: Ondanks dat kwam ze iedere dag op bezoek. Ze kwam van Lobith naar Zevenaar lopen, ongeveer anderhalf uur heen en terug en er lag toen een dik pak sneeuw. Gretha herinnert zich dit enigszins anders: Iedere dag gingen ze er 's middags heen met de bus, daar stonden ze een half uur in de vrieskou buiten voor het raam naar Jenny te kijken. Aan boord werd er eerst warm eten gemaakt voordat ze vertrokken. Ik moest 's middags op Harm passen, die toen ook al een beweeglijk jongetje was. De knecht en zijn vrouw voorop hielden een oogje in het zeil. Het was een heel moeilijke tijd voor onze ouders, speciaal voor Mams. Grootvader Schuurman overleed en Mams kon er niet heen. Wij voeren al die tijd niet. Na weken kwam het bericht dat Jenny het wel zou halen. Dit waren mijn mooiste twee kerstvieringen. Harm en ik werden twee keer van boord gehaald om op een zondagsschool de Kerstviering bij te wonen. We kregen beide keren een kinderboekje en een sinaasappel. Tenslotte mocht Jenny het ziekenhuis uit. Het was een groot feest. Wat waren ook deze verpleegsters blij dat Jenny er bovenop kwam. Het was hun lieveling in dat ziekenhuis.

Als Pa en Ma er niet waren, zo vertelt Greet dat de knecht en zijn vrouw voorop een oogje in het zeil hielden als Pa en Ma van Lobith-Tolkamer naar Zevenaar op ziekenbezoek gingen. Die knecht was Wout de Vries. Ook Ma meldt dat Wout meegevaren heeft. Later is Wout met Saar getrouwd en na de oorlog zijn ze nog jaren op de Mitropa blijven varen. Jenny: Wout de Vries voer als knecht wel mee, later ook met Saar. Hij was al die jaren onze vaste knecht. Hij sliep in het vooronder maar was wel bij ons in de kost. Hij werd niet als mindere behandeld, dat was onze stijl niet. Pa had achting voor ieder die werkte. Hij zei over zijn kinderen: het doet er niet toe wat ze later gaan doen, als ze hun brood maar kunnen verdienen. Iemand anders die tijdelijk meegevaren heeft was Jan Krikke, het derde kind van Tante Gé en oom Arent Krikke die in hoofdstuk 6 ter sprake kwamen. Onderduiken op binnenvaartschepen lag voor de hand, een schip heeft allerlei schuilplaatsen. Maar dit was natuurlijk riskant. In 1943 werd door de Duitsers de bemanningslijst ingevoerd; zo konden ze beter controleren. Neef Wiebe Ottink herinnert zich: Hun zoon Jan Krikke, later werkzaam bij de belastingsdienst, moest in de oorlog onderduiken en werd door jouw vader opgenomen als schippersknecht op zijn schip de Mitropa. Ik heb wel begrepen dat hij als schippersknecht niet echt een succes was, jongen van de wal, maar dat Oom Harm hem op deze wijze wel een grote dienst heeft bewezen!

In een gang van het Baarns Lyceum

Op 14 januari 1943 is zuster Gea geboren. Gesina Geertje heet ze voluit, vernoemd naar de twee zusters van Ma. Ze was een stevige, voor deze schrale tijden haast vette baby van 11 pond, de zwaarste van ons allemaal. Het zal aan de oorlog hebben gelegen dat er geen geboortekaartje of foto van haar als baby bekend is. Rond de geboorte van Gea ging Greet een tweede keer naar Zwartsluis. Ik was toen bij ome Dirk. In die tijd woonden zij nog in het Buitenkwartier, in de straat waar nu mijn vriendin Geertje Voerman nog woont. Hun huis aan het voetbalveld werd later gebouwd. Hun laatste zoon Wim heeft me in die tijd heel wat geplaagd. Hij was wat ouder en ik heb ook later veel contact met hem gehad. Als hij na de oorlog in Rotterdam was, gingen we samen naar de film en een keer naar de Floriade, een bloemenfestijn. Hij kreeg eerst een lezing van mijn moeder: dat hij netjes met mij om moest gaan; ik was in die tijd veertien. Wij zijn later in dezelfde tijd getrouwd. Hij kreeg een dochter en wij onze eerste zoon Rob, die in 2016 zestig werd. Neef Wim is heel vroeg overleden. Hij zat ook in de binnenvaart en is van de ladder in het ruim gevallen.

Jenny: Toen ik weer aan boord kwam had Mams eigenlijk twee baby's. Want ondanks dat ik zoveel ouder was moest ik kompleet worden verzorgd: ik was te zwak om op mijn benen te staan. Het moet voor Mams heel zwaar geweest zijn; ze had zelf net een baby gehad, nu kwam ik zwak terug aan boord. En dan was er Harm die soms ondeugend was. Gretha was haar grote steun en toeverlaat die veel moest doen om Mams wat te ontlasten. Toen ik beter was, werd ik in een aardappelkist op de luiken in de zon gezet. Om aan te sterken kreeg ik ook bouillon en elke dag een ei. Daarom lust ik nu nog geen eieren.

Persoonsbewijs van Ma uit 1942

De boeren moesten hun hele oogst registreren; een gedeelte ging naar Duitsland. Maar daar hielden de boeren zich niet aan; een deel van hun productie belandde in de zwarte handel. In Olst aan de IJssel hield men bijvoorbeeld meer dan een kwart van de melk achter. Gretha: Doordat Jenny versterkend voedsel nodig had ging Paps langs de IJssel op de fiets zonder banden de boer op en haalde melk, vlees en eieren. Het vlees werd eerst gekookt, de bouillon was voor Jenny om te drinken, daarna kregen wij het. Doordat ze zo lang ziek was, het jaar daarop longontsteking kreeg en daarna veel last had van bronchitis, werd ze erg ontzien. Ik was daar wel eens boos over dat ik alles moest doen. Later heeft deze harde aanpak me veel plezier gegeven. Bed opmaken, de kast opruimen, de kamer in de week netjes houden, dit heeft me allemaal geholpen. Bij onze oudste Rob zie ik dat hij misschien wel het hardste is aangepakt en niet verwend is. Iedere ouder probeert het beste voor hun kind te doen en we mogen met zijn allen blij zijn hoe we eruit gekomen zijn.

Ieder jaar werd door het distributiesysteem minder gasolie verstrekt. De voorraden van mei 1940 waren snel gevorderd en afgevoerd. Daarna was er alleen invoer van olieproducten uit Duitsland mogelijk. Die import nam af; ten opzichte van 1941 was de invoer van petroleum, benzine en dieselolie in 1943 gehalveerd en in 1944 werd het nog minder. Pa: Olie voor de motor konden we niet meer kopen zodat we op carboleum als brandstof overgingen. We voeren zo langzaam mogelijk en scharrelden de kost een beetje op bij boeren aan de IJssel. We deden steeds langer over een reis; op den duur wel negen maanden.
Jenny: We hebben in de oorlog geen honger geleden. Hoe we aan eten kwamen? Soms was er nog wel wat te koop maar niet zoveel. Paps kon groene zeep maken en dat was geweldig want aan zeep was grote schaarste. Zeep ging meteen op de bon en het rantsoen was zeer bescheiden. In de zomer van 1941 kon men per maand kiezen tussen een stukje toiletzeep, een stukje huishoudzeep of een pakje zeeppoeder. In de winter kwam de hele zeepindustrie stil te liggen. In de lente van 1942 moest men drie maand wachten op zeep of zeeppoeder ook al had men er bonnen voor. De rantsoenen werden nog kleiner en de kwaliteit ging achteruit. Duitse soldaten klaagden dat de zeep nauwelijks zeep genoemd kon worden: er kwam geen schuim van af, er ging geen reinigende werking van uit, het stukje 'zeep' viel snel in blokjes uiteen en voor men het wist was het verdwenen. De wekelijkse was werd voor huisvrouwen een ware worsteling. Op de overvolle bussen, trams en treinen moest men meestal staan en het werd daar door het zeepgebrek en de veranderde samenstelling van het voedsel een onfrisse bedoening, men kreeg vaak aandrang om een wind te laten; menigeen verloor op dit gebied elke rem, meldt Lou de Jong.

Jenny: Als we op de IJssel voeren dan ging onze vader vaak de boer op en kwam soms met van alles terug. Hij wist precies waar hij het schip stil moest leggen en waar hij wat kon kopen of ruilen tegen groene zeep, daar kwam hij mee over: meel, melk, een gans, kippen, eieren en ook een keer een varken. Omdat onze moeder van de boerderij kwam kon ze met deze spullen goed uit de voeten. Ze slachtte de beesten en als ze veel vlees had dan werd er geweckt of ze zette het onder het vet, dan kon ze het langer bewaren. Als er te veel eieren waren dan werd dat onder glas gezet, er ging en doorzichtige pap overheen die het luchtdicht afsloot. Als er veel groenten waren dan werden die geweckt, wat Mams nog heel lang ook in Overschie deed. Met veel melk wist ze ook wel raad, dat werd gekarnd en dan bleef er boter en karnemelk over; het meel werd door haar tot brood gebakken; zo kwamen we aardig door de oorlog.

Dit was natuurlijk wel zwarte handel. Ik weet niet in hoeverre de hierna volgende opmerkingen op de Mitropa slaan. Schattingen over de omvang van de zwarte handel zijn er niet veel wat ook wel met de aard van het beestje samenhangt. Emiel Janssen meldt dat eind 1941 de Duitsers in Lobith de douanebehandeling overnamen, waarschijnlijk om de toenemende zwarte handel tegen te gaan. Een onbekend maar waarschijnlijk aanzienlijk deel van de schippers had de gewoonte om bijvoorbeeld wat van hun steenkool langs het water te verkopen. De zwarte handel zou in de loop van de oorlog nog toenemen. Zo betaalde men in de herfst van 1943 voor een nieuwe buitenband van een fiets 150 gulden, vier maal het weekloon van een geschoolde arbeider. Zwarte paling uit het IJsselmeer was erg duur. Janssen schat het zwarte deel van de binnenlandse markt voor consumptiegoederen in 1942-43 op 20% en in 1944 op 30% . De binnenvaart was er druk mee. Zo verhaalt Corine Nijenhuis in haar biografie van het binnenschip Henriette, 'Vrouw van Staal' dat de eigenaar een vat gasoline verstopt hield en de brandstof ruilde voor eten. Schippers waren vaak ook zeer inventief met voedselbonnen. Elke schipper rommelde om aan voedsel te komen. Of aan waar waarmee de bezetter kon worden omgekocht. Schippers die wat van de lading afpakten om te ruilen; een emmer graan tegen een puts paling van een IJsselmeervisser, wat kolen voor tabak, melk of kaas voor de handelaars op de rivieren. Vóór de oorlog was dat ondenkbaar geweest: een schipper stal geen lading. Maar nu werd de nood zo hoog dat zelfs de vroomste vaarders zich eraan schuldig maakten. Sommigen pakten het grootser aan, die sjoemelden samen met de laadmeesters die het ook niet breed hadden. Dan werden er meer kolen geladen dan gemeld en werd het overschot geruild tegen vlees of boter bij de boeren. Of tegen flessen jenever die van groot nut waren als omkoopmiddel. Het risico op deportatie als de Duitsers ze zouden betrappen, namen ze voor lief.

Het scheepsjournaal van een Rotterdamse schipper laat zien dat er in de eerste oorlogsjaren veel werk voorhanden was in de Rijnvaart, vooral naar het gebied rond de grootste binnenhaven Duisburg-Ruhrort. Op bepaalde momenten was er zelfs een flink tekort aan scheepsruimte. Op 5 maart 1943 begonnen de geallieerden dagelijks met verwoestende bombardementen op het industriële hart van Duitsland: het Ruhrgebied. Duisburg, Düsseldorf en Keulen werden bijna volledig in de as gelegd. Vernielde dammen belemmerden door overstromingen de oorlogsproductie. Toch steeg het peil van het goederenvervoer langs Lobith in mei en juni 1943 tot het hoogste sinds augustus 1939. Dat kwam omdat de Nederlandse industrie steeds meer een onderdeel van de Duitse werd. Maar halverwege 1943 gaat de situatie voor de binnenvaart sterk veranderen, door de toenemende luchtaanvallen van de Engelsen en het vorderen van schepen voor bepaalde transporten. Velen moesten op Duitsland gaan varen; het vorderen nam gestaag toe, de confiscaties ook. In 1941 en 1942 werden er niet veel schepen in beslag genomen. Maar dat wordt in 1943 anders. Men deed van alles om de vervoersplicht te omzeilen. Sommigen lieten daarbij 'met bloedend hart' hun schip zinken. Schippers doken nu ook onder, op tal van plaatsen, in het Friese merengebied, in de Noordoostpolder, in de kop van Overijssel. Maar vooral in de ontoegankelijke Biesbosch, in het krekengebied tussen de Nieuwe Merwede en de Amer, daar ontstonden op den duur complete schipperskolonies die met zwarte handel en gescharrel in de marge aan de kost kwamen.

De oorlog wordt grimmiger en onoverzichtelijker. De Duitsers waren nu aan de verliezende hand. Ze werden in januari 1943 uit Leningrad verdreven. Ze verloren de luchtoorlog en de duikbootoorlog, in mei werden ze in Afrika verslagen en de geallieerden landden begin juli op Sicilië. In Denemarken neemt de sabotage toe. Rooseveldt, Churchill en Stalin besluiten in Teheran dat ze van de Duitsers alleen onvoorwaardelijke overgave zullen accepteren en dat ze in 1944 in het zuiden en het noordwesten van Frankrijk een tweede front zouden openen. Goebbels hield de moed erin: ik geloof niet dat de Engelsen en de Amerikanen zullen pogen een inval in het Westen te doen, omdat ze maar al te goed weten dat ze daar zouden doodbloeden.

Gretha en Harm

Na 1943 is het over met de drukte op de Nederlandse vaarwegen. Vooral de Rijnvaart heeft te maken met een sterk dalend goederenvervoer. Er worden veel productiemiddelen gevorderd. Dit gecombineerd met de marginale invoer zorgt voor een sterke daling van de Nederlandse zogenaamde productie: eind 1943 wordt slechts de helft gehaald van het peil van 1939. Krimp alom. De paar sectoren die zich nog tot 1944 profitabel ontwikkelen zijn degenen die het meest profiteren van Duitse orders zoals de scheepsbouw, de metaalnijverheid of de electronische industrie. Ook de agrarische productie blijft tot 1944 op een acceptabel niveau. Misschien, zo zeggen sommigen, is daarom is de algemene neiging tot samenwerking in Nederland een stuk hoger dan in andere West-Europese landen. Bijna nergens zijn naar verhouding zoveel Joden vermoord. Het verzet kwam pas echt op gang toen de voedselvoorziening verslechterde en het duidelijk werd dat de Duitsers de oorlog aan het verliezen waren.

Bij de statistische gegevens over goederenvervoer met binnenschepen treedt veel vertekening op. Over de laatste twee oorlogsjaren ontbreken sowieso statistieken over transporten van de vaart. Verwarrender is nog dat 'militaire transporten' niet in de officiële statistieken voorkomen. 'Militaire' transporten hebben in 1942 -en vooral in 1943- waarschijnlijk een dominante rol in het goederentransport gespeeld. Vooral bij de Rijnvaart hebben deze transporten misschien wel de helft van alle vervoer hebben uitgemaakt. "Militair" betekende namelijk niet alleen materiaal van of voor het Duitse leger. Het betrof ook goederen en grondstoffen die aan de Nederlandse economie 'onttrokken werden'. Alles wat gestolen werd, zeg maar. In het tweede kwartaal van 1940 was dit misschien al wel de helft van alle vervoer naar Duitsland. De roof bestond in de eerste plaats uit de grote voorraden grondstoffen die in 1940 door de Nederlandse regering waren aangelegd. Verder de gevorderde en niet teruggegeven schepen. En de machines van de vanaf 1942 ontmantelde bedrijven. Ook de twee grootste dokken van de werf Wilton-Feyenoord werden tenslotte gedeeltelijk gedemonteerd en naar Duitsland afgevoerd. Een deel van de treinen werd gestolen. Bij het aanleggen van de betonnen verdedigingswerken aan de kust werden hele stadswijken afgebroken. Daarbij viel ook veel af te voeren: vloerbedekking, sanitaire en verwarmingsinstallaties, kachels, kastdeuren, vloerplanken, de hekken van de tuinen. De tramrails werden uit de straat gebroken, in sommige straten verdwenen zelfs de klinkers.

Afbraak van de katholieke kerk aan de Stadhouderslaan in Den Haag

En dan het transport van de meubels van opgepakte Joden. Opgepakt, dat waren er in mei 1943 al bijna 80.000 van de 120.000. Op 29 juni 1942 schrijft Etty Hillesum in haar dagboek dat de Engelse zender zei dat er sinds vorig jaar 700.000 joden (in Polen) zijn omgekomen. Men kon wel weten dat de Duitsers de Joden wilden uitroeien maar men wilde het niet weten en kon het zich ook niet voorstellen. In Westerbork schrijft Etty later: Men hoort het dan ook dagelijks om zich heen in alle toonaarden: 'We willen niet denken, we willen niet voelen, we willen zo gauw mogelijk vergeten'.

Wat de meubels betreft ging het over het transport, de afvoer van meubels, uit 23.000 woningen. Ook het huisraad van de opgepakte Joden werd naar Duitsland afgevoerd voor zover buren zich er nog niet meester van hadden gemaakt. In alle stadia tussen het ophalen van de mensen en de meubels, door Duitsers, politie-agenten, ambtenaren, arbeiders van het bedrijf dat het vervoer deed -firma Puls- tot en met personeel van de tijdelijke opslag en de arbeiders die de spullen in de binnenvaartschepen laadden, door iedereen werd gestolen. Het was in de woorden van Lou de Jong, één grote dievenbende. Tot augustus 1943 maakten 666 (ik ben niet bijgelovig) binnenschepen met deze ladingen een reis naar het oosten.

Dichtgemetselde Joodse woningen in Amsterdam

De Duitsers probeerden van alles om Nederlandse arbeiders naar Duitsland te sturen. Zo werd er op 15 maart 1943 een verordening voor 'luxe'-bedrijven en 'luxe'-beroepen afgekondigd. Alle luxerestaurants moesten verdwijnen, net als bars, nachtlokalen, toonzalen, reclame-ondernemingen, kermisbedrijven, paardrij- en dansinstituten, speciaalzaken voor luxe-mode-artikelen, suikerwaren, parfumerie-artikelen, juwelen, gouden en zilveren voorwerpen, postzegels, tapijten, sportartikelen, bontwerken, muziekinstrumenten, grammofoons, radio-artikelen en schrijfmachines. Ook schoonheidsinstituten, maatkleermakerijen en bedrijven voor de vervaardiging van uithangborden en muziekinstrumenten moesten eraan geloven, net als de beroepen van handelsreiziger en verzekeringsagent. Vele tienduizenden maakten zich zorgen over hun baan.

Het werd te dol toen de Duitsers eind april 1943 alle voormalige Nederlandse militairen (300.000) naar Duitsland wilden sturen. Volkomen onverwacht braken grote stakingen uit die van 29 april tot 5 mei duurden. De oproep was niet de oorzaak; eerder de druppel die de emmer deed overlopen, de maat was vol, men was het zat. De dalende levensstandaard, de Jodendeportaties, de meedogenloze vervolging van het verzet, de executies van gijzelaars, de bevoordeling van de NSB en andere foute organisaties, de afbraak van stadsdelen, de evacuaties van de bewoners. Er waren ook voorbodes van dit massaal protest: artsen hadden zich tegen gelijkschakeling verzet, in Amsterdam werd een heldhaftige, grotendeels mislukte aanslag op het bevolkingsregister gepleegd, studenten weigerden loyaliteitsverklaringen te tekenen.
De oproep aan de ex-militairen om zich voor de arbeidsdienst te melden kwam op donderdag 29 april. Hij leidde tot een explosie van stakingen die begon bij de drukkerij van Smit & Zn in Hengelo. Aan het eind van de middag hadden in de industriestad al 21.000 arbeiders het werk neergelegd. Ook in Zwolle en bij Philips in Eindhoven werd gestaakt. Op vrijdag 30 april breidden de stakingen zich in het hele land uit. Ze waren spontaan: de Duitsers, maar ook illegale groepen, werden erdoor verrast; de Twentse stakingen van de vorige dag waren in het grootste deel van het land niet eens bekend. Vrijdag werd rond de middag in alle provincies gestaakt en, behalve in Zeeland, kon men van een grote, en in de mijnstreek, in Friesland en Oost-Groningen zelfs van een algemene staking spreken. Er waren geen eisen, er was geen organisatie. In Nieuwe Pekela in Groningen werd het portret van Mussert over het hoofd van de NSB-burgermeester geslagen. Met de lijst om zijn hoofd werd hij in het kanaal gegooid. Hij mocht er weer uit toen hij zijn NSB-speldje had weggegooid en "Oranje boven" geroepen had. Hij werd naar zijn woning gebracht, men riep: "De groet'n aan dyn vrouw, en most maor gauw 'n dreug onderbroek aandoun". Zaterdag raakte de vaart uit het protest; in alle stakingsgebieden reden Duitse patrouilles die arresteerden en met scherp schoten. Zondag durfden de kerken al niets meer van de kansel te zeggen, maandag begonnen de stakingen te verlopen. Er werden op straat 95 mensen doodgeschoten en meer dan 400 ernstig gewond, 80 werden ter dood veroordeeld en gefusilleerd. Van de 300.000 opgeroepen ex-militairen werden er tenslotte 11.000 voor de "arbeidsínzet" naar Duitsland afgevoerd. De illegaliteit had gemengde gevoelens over het nuttig effect van de stakingen. Van Randwijk had het over onbezonnen heldhaftigheid. Maar het platteland had wel gezien hoe bruut de Duitsers optraden, het verzet nam toe en onderduikers vielen beter onder te brengen. De haat groeide, de middelen werden directer en grover. Overvallen op distributiekantoren, raadhuizen en andere gebouwen van het verfoeide apparaat gingen door, vermenigvuldigden zich. In de herfst van 1943 werden bijna dagelijks aanslagen op NSB-ers gepleegd, de Duitsers fusilleerden Nederlanders die daar part noch deel aan hadden.

Jennie Aan boord ging alles zo zijn gangetje. Mams was altijd druk met het huishouden, Paps stond altijd aan het roer als er werd gevaren. Gretha was Mams haar rechterhand. Gea lag in de box op de bank van de stuurhut en Harm en Jenny waren altijd samen.
Het onderwijs aan de drie kleine kinderen was in deze jaren een aparte affaire. Voor het uitbreken van de oorlog, toen het gezin nog in Rotterdam op het Noordereiland woonde, ging Gretha naar de kleuterschool en de eerste klas van de lagere school aan de Oranjeboomstraat.

Daar is deze foto gemaakt. De Oranjeboomstraat was niet ver van huis, ze ligt in het verlengde van de Maasbruggen in Rotterdam-zuid. Broer Willem heeft er jaren later met zijn gezin een tijd gewoond. De rest van de eerste klas deed Gretha in Zwartsluis. Maar daarna, zowat de hele oorlog, ging het anders. Jenny: Mams wou de kinderen niet aan de wal doen, Ze zei altijd: "Als we geraakt worden dan gaan we met zijn allen en niet dat er kinderen of wij achterblijven". Ze kon ze niet afstaan en ergens anders onderbrengen. Dus probeerde ze de drie kinderen zelf onderwijs bij te brengen. Wij gingen in iedere stad of dorp waar we aanlegden een paar dagen naar de school die daar was en dan hielp de onderwijzer ons weer wat verder met onze boekjes. Maar soms kwamen we een poosje niet op school en gaf Ma ons onderwijs. Dat viel niet mee, zulke gemakkelijke kinderen waren we niet. Dan kwam de pook tevoorschijn, niet dat ik me kan herinneren dat er ooit mee is geslagen. Gretha: Mams wou ons vanwege de oorlog niet naar de schippersschool in Vreeswijk laten gaan. Van mijn tweede tot mijn vijfde klas ben ik nooit naar school geweest. Behalve de keren dat ik in Zwartsluis aan wal was. Ik kreeg dan een afspraak bij het hoofd van de Hervormde Lagere School, Meester Jongstra. Hij gaf me een aantal bladen in het rekenboek om te doen, taallessen, aardrijkskunde en voor iedere week een psalm of gezang om te leren. Meester Jongstra is een paar dagen voor de bevrijding door de NSB-ers om het leven gebracht. Mams overhoorde het opgegeven huiswerk. Ik zat in de slaapkamer met mijn leswerk. Mams had Jenny en Harm later, toen ze wat ouder werden bij haar. Ze zei wel eens: "Ik moest de pook erbij hebben om hun aandacht vast te houden, voor de orde, als dreigement."

Jenny, zomer 1944, met pop en Zwartsluis op de achtergrond.

Over deze foto herinnert Gretha zich dat een dame uit het buitenkwartier van Zwartsluis van dezelfde stof jurkjes voor haar en Jenny gemaakt heeft.

In 1944 gaat de Duitse terreur verder; er is verscherpte slavenjacht, meer razzia's en executies, meer gedwongen tewerkstelling bij het opwerpen van verdedigingswerken, represaillemoorden, inundaties, nieuwe inperkingen van de bewegingsvrijheid, minder eten, minder kleding en méér propaganda. Maar er komt eindelijk wel schot in de oorlog. Op 4 juni valt Rome, op 6 juni is de invasie van D-day in Normandië, in één dag zetten de geallieerden 150.000 man aan de wal. Parijs wordt op 25 augustus bevrijd, Brussel op 3 september. Op 4 september zijn er geruchten dat Eindhoven was bevrijd. Toen kwam Dolle Dinsdag, de dag van de dwaze verhalen. De geruchten sloegen op hol en gingen een eigen leven leiden. Men sprak over de intocht van geallieerden in Rotterdam, Den Haag, Leiden en Haarlem, allemaal niet waar dus. Duitsers raakten in paniek en landgenoten werden euforisch. Snel kwam de ontnuchtering; boven de rivieren moesten we nog een heel moeilijke erge winter door.

Gebruikte bronnen
"Memoires" deel 2, Winston Churchill, Elsevier, 1948. "Dagboek van Joseph Goebbels, Het Wereldvenster, Amsterdam, 1948. "De levensroman van Johannes Post", Anne de Vries, J. H. Kok N.V.Kampen, derde druk, 1948. "Den vaderland getrouwe", Mathieu Smedts, Amsterdam, Arbeiderspers, 1962. "In de schaduw van gisteren, kroniek van het verzet in de jaren 1940-1945", H. M. van Randwijk, Herdenkingsuitgave Nationaal Comité 25 jaar bevrijding, 5 mei 1970. "Het Koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog", delen 4 tot en met 7, 1972 - 1976. Dr. L. de Jong. s' Gravenhage, Staatsuitgeverij. "Het verstoorde leven, dagboek van Etty Hillesum 1941- 1943". 1981, Singelpocket 26e druk 2006. "Binnenvaart in oorlogstijd." Barend van Lange, Schuttevaer Maritiem, 1995. "Het denkende hart van de barak, Brieven van Etty Hillesum", de Haan, Haarlem, 1982. "Oorlog in de stad, Amsterdam 1939 - 1945." Friso Roest en Jos Scheren, van Gennep, 1998. "Heinrich Himmler privé, brieven aan zijn vrouw 1927 - 1945". Katrien Himmler & Michael Wildt, Atlas Contact 2014. "De Nederlandse Rijn- en binnenvaart in de Tweede Wereldoorlog". Masterscriptie Emiel Janssen, Erasmus Universiteit Rotterdam, 2014. https://thesis.eur.nl/pub19242. "Een vrouw van Staal, de buitengewone biografie van een binnenvaartschip." Corine Nijenhuis, uitgeverij Brandt, Amsterdam 2015. "Dat nooit meer, de nasleep van de tweede wereldoorlog in Nederland." Chris van der Heijden, Atlas Contact, 2016. "Meneer Bovary; over de actualiteit van Anil Ramdas." Pieter Hilhorst, de Groene Amsterdammer, 27.10.2016

Terug naar de eerste pagina