2. DE OUDERS VAN MA

Grootvader en grootmoeder werden bij ons thuis altijd Opa en Opoe genoemd. Opa Gerhardus Schuurman werd op 16 december 1870 in Delfzijl geboren en leefde tot 23 november 1942. Hij trouwde met Jantje Idema die op 30 september 1871 geboren werd. Voor Opoe Schuurman ga ik nog een generatie terug. Ze was het tweede kind van Boele Jans Idema en Wubbegie Haaijer uit Slochteren. Ze had vijf zusters en broers: Gesiena, Ettje, Jan, Gerada en Boele. Opoe Schuurman, geboren Jantje Idema dus, leefde tot 5 juli 1957. Dat waren mijn grootouders uit Delfzijl. Ma was de jongste van hun vier kinderen: Geesje, Boelo, Geertje en Wubbegie.

De rest van de tekst van dit hoofdstukje is ontleend aan gesprekken die ik in 1990 met Ma voerde.

"Mijn moeder was een grote knappe blonde vrouw. Ze was drie jaar naar de lagere school geweest maar kon goed lezen en rekenen. Ze kwam van Slochteren dat 25 kilometer verder lag. Haar ouders waren daar landbouwers. Ze hadden een eigen boerderij en ook enkele paarden. Het waren keuterboeren zonder volk in dienst maar met genoeg kinderen om het werk op het bedrijf af te kunnen. Mijn vader had drie jaar verkering met haar en ging het weekend om de andere week te paard naar haar toe om te vrijen. Bij het huwelijk kreeg moeder een koe mee als bruidsschat.

Ik had oude ouders. Toen ik werd geboren was mijn vader al veertig. In die tijd leek ieder me oud. Iemand van vijftig was toen oud. Vrouwen droegen ook veel zwart omdat ze twee jaren lang voor overleden familieleden gingen rouwen. "Rouw nooit", zei mijn moeder tegen me, "Doe dat maar met je hart".

Mijn ouders hadden omgang met burgermensen. Ze waren veetelers; ze hadden een "koemelkerij". Zo waren er nog een stuk of vier of vijf in Delfzijl. Hij bezat wat eigen bouwland maar hij moest de grond huren waar de koeien in de zomer in de wei liepen. De hoeveelheid koeien die we hadden, verschilde in de loop der tijden. Soms liep het aantal tot boven de twintig op. Maar niet alle koeien hoefden gemolken te worden. Koeien die net een kalf hadden gekregen werden niet gemolken en er waren ook koeien, de zogenaamde vetweiders of gustekoeien, die voor het vlees werden gehouden.

Naast de melkerij had vader een vervoersbedrijf. Of er meer of minder werk was lag aan de drukte in de bouw. Er werden dan wagens met stenen van halverwege Appingedam, waar de stenen onder afdaken werden gedroogd, vier of vijf kilometer vervoerd. Het transport ging in de kar met het paard ervoor. De bedrijvigheid in de haven speelde ook een rol. In de zomer werd er veel hout uit de Oostzee aangevoerd. Bomen met hout werden van de schepen naar de zagerijen vervoerd.

We hadden vier tot zes paarden, afhankelijk van de hoeveelheid werk die er was. Vader was een goede koopman wat paarden betreft. Hij moest soms voor zijn werk paarden kopen maar vond het ook wel leuk om naar de markt te gaan. Dat vond hij iets moois; de grote Zuidlaarder markt, de markt in Slochteren en de veemarkt in Delfzijl. Die was op de tweede of derde donderdag in oktober en trok volk van overal. Koeien, schapen, alle soorten vee werden verhandeld. De markt werd midden in de kom van het dorp gehouden en tegelijk was er ook kermis. Om zes of zeven uur in de ochtend was daar al heel wat handel. In de middag werd ik wel door moeder naar de markt gestuurd om vader op te gaan halen. Hij wilde dan niet altijd met me meekomen. Hij kon drank eigenlijk niet goed verdragen en een keer gaf hij me boos een trap. Ik was doodsbenauwd.

In de winter stond het vee thuis op stal. Er waren twee grote schuren: een lange voor de koeien en een kortere voor de paarden. Op de zolder van de schuren lag het hooi. Direct buiten de paardestal lag de mesthoop. Dat was voor ons een vanzelfsprekende zaak waar we verder nooit bij stilstonden. Buiten waren ook de putten voor het drinkwater. De koeien moesten twee maal daags anderhalve emmer water. Dat was zwaar werk. We hielden wel kippen maar geen varkens en alleen voor ons zelf. We hadden een tuin verderop, niet zo ver. Daar kwam van alles uit: aardappels, snijbonen, andijvie maar geen fruit. We kochten wel appels. We waren ook vreselijk zuinig, anders waren we ook niet omhooggekomen. Er heerste in die tijd eigenlijk vreselijke armoede. Er waren ook nog niet zoveel soorten levensmiddelen die je kocht. Suiker, zout, brood, koffie en thee, rijst waar je pap van maakte die je met suiker at. We waren thuis met de drank vrij sober. Met Nieuwjaar werden er wel een paar borreltjes gedronken. Dat waren dan brandewijntjes met citroen of zwarte bessen. Echte jenever vonden wij zuipen. Er waren verschillende buurten, vooral in de Molenberg, waar veel gedronken werd, vooral onder arbeiders en bootwerkers. Dat ging vaak ten koste van hun gezin.

Moeder hield de kas. Het land dat we voor de koeien moesten huren was duur en het geld ervoor moest van de melk komen. Eerst moest alles betaald worden en pas als er over was dan kregen we kleren. We naaiden, wat de kleren betreft, ook veel zelf."

Opoe Schuurman met Jennie

Na deze woorden van Ma over haar ouders nog wat herinneringen van mijn zusters.

Gretha: "Zowel Opa als Oma waren voor mij heel prettige mensen die erg blij waren als Mams met mij en Jenny zo eens in de zes weken of twee maanden een paar dagen met de trein kwamen. Mams gebruikte die tijd in Delfzijl om haar vriendinnen en bekenden op te zoeken. Opoe mopperde daar wel eens over. Ze was heel blij met de kleinkinderen, maar het was haar wel eens te veel als ze ook de klanten moest helpen die aan de deur kwamen. Ze had een liter en een halve liter maat, waarmee ze de melk, zo van de koe uit de melkbus schepte. Opa zat meestal in een stoel met een hoge rug naast de kachel, altijd met de pet op. Hij nam mij vaak op zijn knie en zong dan "Hupsa Janneke, stroop in het kanneke, laat de poppetjes dansen." In de woonkamer waren twee bedsteden met deuren ervoor, dat het net kasten leken. In de ene sliep Opoe. De aardappels werden eronder bewaard, zodat ze niet konden bevriezen. De andere bedstee werd als kast gebruikt. Opoe had altijd eierkoeken, die zacht waren en Jenny ook kon eten. Boven op de zolder hingen in het najaar de aangeregen bonen te drogen. Vanaf de zolder kwam je met een deur in een lange smalle slaapkamer, met een bedstee aan de ene kant en twee er tegenover. Opa sliep in de bedstee aan de ene kant. Mams met ons in de andere twee. Er zaten daar ook deuren voor. Ik vond het prachtig om in zo'n klein huisje te slapen."

Opa Gerhardus leefde tot 1942. Zuster Jennie herinnert zich dat hij op de accordeon en mondharmonica speelde. Volgens Ma kwam daar de muzikale aanleg van broer Harm vandaan: die bespeelde later dezelfde instrumenten. Volgens Jennie was Opoe Schuurman niet altijd makkelijk "maar ze kreeg waarschijnlijk niet zoveel bij haar man gedaan als Ma later bij Pa". Gea herinnert zich Opoe als wel lief. Als ze bij haar op bezoek kwam zei Opoe altijd: "Ach laiverd, bist du da", en stond ze altijd met een trommel snoepjes klaar. Zelf heb ik met mijn ouders in mijn jeugd verschillende keren Opoe Schuurman in Delfzijl bezocht. Het was geen vrolijk type maar wel direct. Ze leek me geplaagd door een grote honger naar aandacht. Als we bij haar huisje arriveerden en ze aan de deur kwam zei ze altijd: "Waarom komen jullie toch nooit bij me langs"

Opoe was arm en eenzaam, de arbeiders uit de kleine huisjes in haar straat hebben haar nog gesteund in haar ouderdom. En Ma en Pa hebben geregeld dat bij Opoe in haar laatste jaren elke zaterdag door de bakker en de groentenboer krentenbrood, koekjes en fruit bezorgd werden. Ze leefde tot 5 juli 1957. Hoewel er weinig te verdelen was liep de verdeling van de nalatenschap niet geheel zonder ongemak. Ma kreeg de oude klok die nog altijd in de Zalnéflat hing. Ze kreeg ook het koffie-en theeservies dat zus Jennie nu heeft gekregen. En Ma erfde nog wat geld waarvan ze voor Gretha en Gea een gouden armband kocht.

Terug naar de eerste pagina