15. ROTTERDAM   RINGKÖBING   HARM

De jaren 1937 tot 1939 waren voor de familie vol gunstige ontwikkelingen. Pa werd reder aan de wal. Het prille gezin woonde op twee adressen in Rotterdam. Pa kocht er een andere kustvaarder bij, en weer een binnenvaartschip. Met de Spes I waren soms wel wat problemen. Men ging een keer of drie de zomer naar Ringköbing, op het schiereiland Jutland in Denemarken. Daar werd broer Harm geboren.

Naast getuigenissen van Pa en Ma speelden bij het schrijven van dit hoofdstuk herinneringen van zuster Gretha en onderzoek van broer Willem een belangrijke rol. Zwager Carl heeft weer wat foto's verbeterd.

Pa liep tegen de veertig en had bijna dertig jaar gevaren. Nu werd hij reder in plaats van matroos, schipper of kapitein. Hij vestigde zich als huurder aan de wal, in Rotterdam op het Noordereiland in de Nieuwe Maas. Eerder bleek enige onduidelijkheid over de adressen waar Pa, Ma, Greet, Jennie, en later ook Harm, woonden, en hoe lang ze waar woonden Deze onduidelijkheid blijft, maar volgens mij zat het al met al als volgt: ze woonden eerst op de ene hoek en later op de andere hoek van de Prins Hendrikstraat.

Het Noordereiland (plattegronden in hoofdstuk 13) heeft de vorm van een vis. Destijds was aan de westkant van het eiland in de Nieuwe Maas de Prins Hendrikstraat de derde dwarsstraat. Ze vormde de verbinding tussen de noord- en de zuidzijde van het eiland, met aan de noordkant de Maaskade, die op het centrum van Rotterdam uitziet en aan de zuidkant de Prins Hendrikkade, tegenover Feijenoord en Rotterdam-Zuid. Het gezin heeft op twee adressen op het eiland gewoond, vlak bij elkaar trouwens. Dat wist Pa en weet Gretha zeker. Het eerste huis was op de hoek van de Maaskade en de Prins Hendrikstraat. Het officiële adres en de ingang was in de Prins Hendrikstraat, op nummer 2a. De door Ma bewaarde foto van het pand staat in hoofdstuk 13. Dit huis is bij de gevechten van mei 1940, in de woorden van Gretha, "gebombardeerd en verdwenen". Pa spreekt over de Maaskade. Volgens Pa was men er al in oktober 1936 ingetrokken, vanwege de geboorte van Jennie op 27 mei 1937. De door broer Willem in de archieven gevonden 'persoonskaart' meldt echter dat het gezinnetje er van 16 februari 1937 tot 7 april 1940 ingeschreven stond.

Zoals eerder vermeld kreeg Pa op 20 maart 1937 een door de burgermeester van Rotterdam ondertekend bewijs van Nederlanderschap. Hij gaf aan dat zijn vorige woonplaats Zwartsluis was geweest. Zes dagen later, op 26 maart, kocht hij een tweede coaster, daarna Spes II genoemd. Hij meldde toen als woonplaats Rotterdam. Hij had een gunstig contract voor langere termijn afgesloten, een charter, en beide coasters voeren, onder andere met cokes en kachels tussen Bremen en op de Rijn in Duitsland, Ringköbing op Jutland in Denemarken, Shoreham, Hull en Newcastle in Engeland en Schotland. Heen en weer. Pa kocht trouwens in het voorjaar van 1937 ook weer een binnenschip, deze keer zonder motor, de Espérance.

Uit naspeuringen van broer Willem in krantenarchieven komt naar voren dat in mei 1937 door de Raad van de Scheepvaart twee klachten over de Spes (I) gegrond werden verklaard. Eén klacht over de vervuilde toestand van het volkslogies aan boord van dat vaartuig. Een tweede klacht naar aanleiding van het aan de grond lopen op de Deense kust nabij Skallingen. Dat was de tweede schipbreuk van de Spes. De Raad is van oordeel dat het is veroorzaakt door het op drift raken van het ten anker liggende schip, zulks in verband met de omstandigheid, dat geen voldoende ankerwacht is gehouden. Krasse dingen waar ik Pa of Ma nooit over heb gehoord. Vervuilde verblijven voor de bemanning, te weinig personeel om de wacht te houden, personeelskosten werden kennelijk laag gehouden. Het dagblad "Het Vaderland" (wat hadden kranten toen nog stoere en trotse nationale namen) meldde dit op 26 mei 1937.

Gretha: "Vanaf het eerste huis nam Paps rijles". Ma: "Pa had zijn rijbewijs gehaald". Pa: "Voor 400 gulden kocht ik een tweedehands Chevrolet waarmee ik voor zaken naar Denemarken reed. Omdat we nu vaker in Ringköbing moesten zijn, kochten we een huis en brachten we er vanaf 1937 drie zomers door". Ook neef Bert meldt op grond van eigen onderzoek dat Pa vanuit Ringköbing beter vrachten kon regelen naar de Rijn, London en Schotland. Net als Pa herinnerde Ma zich dat ze drie zomers naar Denemarken zijn geweest. Dit nog afgezien van een reis van Pa in mei 1939 in verband met een derde stranding van de Spes (1) waar we op terugkomen.

Ma: "Dat was de eerste auto, een Chevrolet. Achterop was een kist, een doos, waar nog twee koffers inzaten. Zo hoog, daar ging alles in. Pa had zijn rijbewijs gehaald en toen kwam hij terug met de eerste auto. Gingen we de volgende dag ermee weg, naar Delfzijl toe. Wij allemaal in de auto. Hij had in Utrecht nog getankt en in Groningen, op de brug, stopt de auto. Politie erbij en van alles, toen zegt die agent: 'Zit er wel benzine in?' 'Ja', zegt Pa, 'ik heb er in Utrecht nog ingegooid, misschien niet vol'. En toen was ie leeg".

Onderschrift van Pa : "met vrouw en eerste twee kinderen"

In tegenspraak met Pa denkt Gretha dat deze foto door Ma is genomen en dat de vrouw niet Ma maar Marrie is, met Gretha en Jennie. Ma: "Het was wel een hele tocht. We gingen eerst naar Delfzijl, daar overnachtten we. Dan gingen we langs Nieuweschans en over Bremen en Hamburg, daar gingen we weer overnachten, naar Denemarken. Je kon maar 60, 70, harder kon je niet. Tussen Bremen en Hamburg was al een autoweg, een cement-autoweg, die is er nog, iedere keer over die klikken. Na 100 kilometer, halfweg, gingen we eruit om een kop koffie te drinken We namen geen boterhammen mee maar gingen eruit en kochten een koffie. We hebben dat nooit kamperend gedaan."

Ook in Ringköbing hebben ze in die drie jaar in verschillende huizen gewoond. Opnieuw is er enige tegenspraak en onduidelijkheid: Ma spreekt van huren en Pa van kopen. Misschien was het eerst het een en later het andere. Van bewijzen van koop of verkoop van huizen daar ontbreekt elk spoor. Ma: "En dan gingen we der in de zomer heen en huurden er een huis".

Greet en Jennie, voor wat Greet 'het bakstenen huis' noemt.

Gretha: "bij de foto van de kinderwagen heeft Ma Jenny op haar arm"

Greet met kinderwagen, met Jennie erin, bij hetzelfde bakstenen huis

Ma: "Die kinderwagen heb ik (eerst) voor Gretha gehad. Ik had hem geleend van tante Fie, zus van Pa. De volgende dag kon (herkende) ik hem niet meer terug: hij was helemaal kapot. Ik schaamde me voor de familie en kocht precies dezelfde weer, zelfde kleur, alles".

Ma stuurde een ansichtkaart naar haar ouders, de eerste verschijning van haar handschrift in deze geschiedenis.

Een duinlandschap. Ma had op dit gebied een heel andere smaak dan Pa. Die stuurde altijd ansichten met schepen of havens. Ma heeft ook altijd een andere onbeschreven ansicht van het station van Ringköbing bewaard die ik vanwege zijn saaiheid hier niet opneem.

Van de kaart zijn de postzegel en het stempel weer eens verdwenen, Ma heeft hem op 14 september geschreven. Dat moet in 1937 zijn geweest, de eerste zomer in Ringköbing. Ma meldt dat ze over veertien dagen terug naar Nederland gaat, ze groet ook namens Pa, Greet en Jennie maar meldt niets over haar zwangerschap van Harm die half september 1938 vast wel genoemd zou zijn.

Terug in Rotterdam herinnert Greet van de winter van 37/38 dat Jennie ernstig ziek was. "Toen Jennie negen maanden was heeft ze (een) zware longontsteking gehad. Er was toen geen penicilline en de spanning was groot, totdat ze, na drie dagen, rustig sliep. Ik hoor ze nog zeggen. "Nu is de crisis voorbij." Iedereen was blij." Deze uitroep van mijn ouders laat zien dat de gezondheid van zus Jennie voor hen belangrijker was dan de economische malaise van die jaren. Het moet dus in februari of maart van 1938 zijn geweest. Volgens Gretha woonden ze toen nog in het eerste huis op de hoek van de Maaskade en de Prins Hendrikstraat.

Over de reis naar Denemarken in 1938 heeft Gretha, inmiddels dik vier jaar oud, herinneringen. "Er was meen ik iets met een schip, daardoor zijn we met de auto (een zwart vierkant bakje) naar Denemarken gereden. Er was toen nauwelijks verkeer onderweg. Ik gedroeg me kennelijk niet goed en toen hebben ze mij op een weg met kleine grindsteentjes met blote voeten uit de auto gezet. Zelf zijn ze een eindje doorgereden. Ik kreeg wondjes aan mijn voeten. Het moet wel geholpen hebben. Dat heeft een blijvende indruk op mij gemaakt".

Greet: "We waren met Paps, Mams, Jenny, Marrie Boon en ik. Marrie heeft Mams daar geholpen in de tijd dat Harm geboren is. Ma: Ja, Marrie was ook mee, toen moest Harm geboren worden". Marrie was in 1938 nog jong, 17 of zo, ze was in 1921 geboren.

Zo zat de auto aardig vol. Ma vertelde me in 1990 dat haar broer Boele altijd zei: "Als Harm een auto krijgt, steekt overal een kopje uit. wel een stuk of drie-vier kinders". Ma: "Dat vergeet ik nooit".

Van rechts naar links: Marrie, Greet, Jennie en pop

Marrie, of Margie, was een volle nicht van Pa, de jongste dochter van zijn oudste broer Dirk (Derk), de pater familias. Ma is altijd met Marrie bevriend gebleven. Gretha vertelt dat ze "nog eens met Ma bij ons in Vermont (USA) is geweest. Terwijl Mams vaak 's middags aan het rusten was hebben we veel over die tijd en de Bonenfamilie doorgepraat". Kleinkinderen van Marrie organiseren tegenwoordig reünies voor Bonen.

Ma: "Nou, dan kwamen we in ons huis aan, in Denemarken stond een huis voor ons klaar, een huis met niks. Als je een nieuw huis had, dan zit er in die huizen een parketvloer, fornuis zit er in en lampen hé, al dat nodige zat erin. En kennissen wisten al wat ze brengen moesten. Daar hebben we heel veel plezier van gehad, dan kregen we van de een tafel en van het schip wat beddengoed, ook nog wel een ledikant. Kinderen sliepen wel op de grond, zo heb ik een kribbe gemaakt. Dat ging heel goed".

Ma: "In 1938, op 5 oktober, is Harm geboren, Wij waren daarheen en daar heb ik de bevalling gehad, in het ziekenhuis. Marrie is meegeweest, die is toen bij ons thuis geweest. We zaten in twijfel, in het ziekenhuis of thuis bevallen. We konden wel een verloskundige aan huis krijgen. Maar Marrie kon zich best met Pa en die twee kinders redden. Toen zeiden ze het is het beste dat jij maar naar het ziekenhuis gaat. Toen is die bevalling int ziekenhuis geweest".

Gretha: "Onze ouders waren zo blij om eindelijk een zoon te krijgen en ze hebben hem waarschijnlijk wel wat verwend terwijl hij geen gemakkelijk kind was om op te voeden". Ma: "Toen kwamen we later in Holland, ik weet niet meer, weken later. Wouden ze zoon Harm niet in het bevolkingsregister inschrijven. Pa heeft heel wat moeite gekregen; hij heeft er met de vuisten voor gestaan. Hij zei: 'Zo kan het kind nooit meer mee naar het buitenland op ons paspoort'".

Marrie met Greet, Jennie en Harm voor het tweede huis in Ringköbing

Men verbleef drie keer een deel van het jaar in Denemarken. Men leerde de taal enigszins en maakte vrienden Ma: "Daar hebben we wat Deens geleerd. Pa leerde het uit de kranten en ik van praten. Gretha kon mooi Deens spreken. Zij had toen een autoped, toen Harm al groter was. Niemand had een autoped. En dan kwamen de buurkinders: 'Gretha leudejoe' zeiden ze dan; of ze haar autoped mochten lenen. Jawel hoor!" Greet: "Ze zeiden dat ik het beste Deens sprak. Ze namen mij naar de winkel mee als er wat gekocht moest worden. Ik pakte de taal vlug op en ben het daarna ook weer vlug vergeten. Dit doe je als je de taal niet kunt lezen of schrijven".

Deze geschiedenis bouwt voort op de biografische schets die ik in 1979 over Pa's werk en leven schreef. Schepen, zaken, deals, desnoods personeel. Later wilden Gea en Wim wel met me aan een uitbreiding gaan werken, met meer Ma en gezin. Dat project heeft toen stil gelegen tot de dood van Ma in 2005. Nu helpen alle broers en zusters. Bij deze uitbreiding blijken minder data over het persoonlijk leven te vinden dan over het zakelijke. Gelukkig heeft Ma altijd een recept voor een amandel-appelslagroomtaart bewaard. Ingrediënten (vier eieren !) en bereidingswijze. Ma kon goed koken, heerlijke cakes en boterkoek bleef ze tot op hoge leeftijd gul uitdelen. Kennelijk bakte ze toen ook al.

Het recept is op een eenvoudig papiertje geschreven, waarschijnlijk uit een bloc gescheurd. Het stempeltje laat zien dat het uit die jaren stamt. Het is van Fru (mevrouw) Brudstrop-Holm, met adres. Het blaadje is bovendien genummerd, een individueel blaadje of anders een onderdeel van een bepaalde oplage.

Men maakte in Ringköbing vrienden. Ma: "allemaal kennissen die ouder waren". De belangrijkste waren de families Knudsen en Brudstrop-Holm. Ma spreekt van goede kennissen, woorden als vrienden of vriendinnen heb ik haar ook zelden horen gebruiken. Maar het waren wel zulke goede kennissen dat de dames Knudsen en Brudstrop-Holm ons nog ver na de oorlog in Rotterdam-Overschie bleven bezoeken. Ik herinner me deze logeerpartijen zelf vaag, omdat de weduwes sigaren rookten. Greet: "Later zijn er twee Deense dames in Overschie op bezoek geweest. Ze kwamen ook bij ons in Rijswijk en rookten met Pa een sigaar". Ma miste ze rond 1990 wel: "We kunnen nu geen contact meer krijgen".

Gretha: Pa met Jennie in zwemband en Jessie Brudstrop-Holm

Ook kinderen van deze kennissen hebben toen en later een rol gespeeld in ons familieleven. Greet: "Lizzie Brudstrop Holm was in die tijd 12 jaar en kwam veel bij ons om met mij te spelen". Ma vertelde me ook over een zoon van Brudstrop-Holm, kennelijk al wat ouder, die op een Spes werkte: "Die Deense jongen die bij ons heeft gevaren. Heel leuk. Dat was dus ook een echte Deen. Dat was een van Brudstrop-Holm. Dat waren ook zulke speciale kennissen. Och, wat een schat. Die zoon van haar, in Ringköbing, hij had een schat van een moeder; hij ging mee varen en toen had ze zes helemaal mooie truien voor hem gebreid. Die zoon van haar, die deed nooit anders, als hij vuile handen had, die streek alles aan zijn truien af. In een dag was ie helemaal zwart alleen van zijn handen. In tijd van veertien dagen had ie alles zwart. Ik waste niet, maar toen ging hij zelf wassen en toen kwamen ze later in terug in Denemarken. Na een half jaar had ie allemaal zulke (kleine) truitjes. Had ie allemaal in kokend water uitgewassen".

De Knudsens hadden twee zonen, Otto en Paul. Ze leken erg op elkaar. Ma: "Ze waren precies hetzelfde, als ze bij elkaar stonden, je kon ze niet uit elkaar". Als ze op school ergens straf voor kregen, zo wist Ma nog, dan deelden ze die door voor elkaar in te vallen. Ma: "En toen kregen zo ook nog verkering met hetzelfde meisje, daar waren ze allebeide gek op. Otto is er toen mee getrouwd; er kwam een kind, van Otto gewoon. Paul heb ter nooit bijgeweest hoor. Maar Paul liep altijd vooraan bij de kinderwagen. Dan zei tie; 't is ook nog van mij". Ook met Paul en Otto is heel lang contact gebleven. In 1956 ging ik met Pa en Ma een week mee naar Kopenhagen, voor zaken, en leerde de broers kennen. Otto had een boekwinkel in het centrum van de stad. Paul zat in Venezuela, ik heb nog een tijd met hem gecorrespondeerd. Later bleek dat Paul een oogje op zuster Gretha heeft gehad. Ma: "Toen haalden wij hem van het vliegtuig af, Paul. Met Gretha mee en John was er ook bij. Hij vroeg: Is dat vast? 'Ja, zeggen we.' Hij zei: 'Ik had haar al een jaar eerder willen vragen maar ik vond haar nog te jong'".

Ma: "In het begin hebben we zelf meegevaren. Toen Gretha er was voeren we zelf ook op Ringköbing. Daar waren sluizen net als je nou ook hebt bij de Zuiderzee. Strandsluizen naar Wiedesande waar we uitvaren moesten. Als het slecht weer was gingen we (al)vast naar dat plaatsje met een toren op het eind. Daar ging je een meer over en dan waren we in Ringköbing. Maar later voeren we ook zelf niet meer. En zo waren we (nu) daar: een maand of drie, vier in Denemarken".

Pa met de kapiteins van de twee Spessen

Ma: "Daar heb je de beide schepen bij mekaar. Dat was de Spes II, daar lagen ze allebei aan de kade in Ringköbing te lossen. De schepen voeren met cokes, meest vanaf Bremen, die kant. We gingen de hele zomer daarheen, die schepen bevrachten. Toen hebben we langzamerhand eerst één en toen twee man s' avonds op kantoor gekregen. Dat vond ik toch wel vervelend. Nou, zei Harm, dan beginnen we het s' morgens te doen. Toen hadden we gewoon in ons huis een kamertje afgestaan en daar had ik kantoor. En zo is dat langzamerhand opgebouwd".

Het grootste deel van deze jaren woonde men verder in Rotterdam, Gretha: "Nadat we, na de geboorte van Harm eind 1938, uit Denemarken terugkwamen zijn we aan de Prins Hendrikkade gaan wonen". Dat was dus op de hoek van die kade, het huisnummer en de ingang zaten op de Prins Hendrikkade 157b. Het is opmerkelijk dat men twee maal een huis op de hoek van een straat huurde en van een adres aan een kade sprak. De Maaskade, de Prins Hendrikkade, dat moet, zeker in varenskringen, beter en bekender hebben geklonken. Het pand staat er nog, de foto is recent.

Gretha: "Het tweede huis in Rotterdam zie ik nog zo voor me. We hadden een prachtig uitzicht. Net als later op zondagmiddag vanaf de Wijneandtslaan liepen we altijd richting een brug en dan verder naar de Oranjeboomstraat in Rotterdam-Zuid. De vier crapeaux hebben later op het schip, (binnenschip Mitropa I) gestaan en in Rotterdam-(Overschie) voordat we het groene bankstel kregen. Ook het rooktafeltje, dat jij nu hebt, stond er heel mooi in het tweede huis."

Op 23 februari 1939 overleed Opa Boon, vader van Pa, met dezelfde voornaam, een geslaagd en geliefd persoon.

En dan de schepen. Broer Willem: "Op 19 april 1939 is de Spes (I) in ballast varende van Esbjerg naar Fun bij Tyburon op de rotsen gelopen. De bemanning werd gered". Pa vergist zich een jaartje en heeft het over een krib in plaats van rotsen Pa: "In 1938 is de Spes bij Schagen in Denemarken vergaan. Het schip voer op de stenen krib van het Limfjord en werd als verloren beschouwd. De verzekering betaalde uit". Het kwam in de krant, de "Nieuwe Tilburgse Courant" van 21 april meldde:

NEDERLANDSE KUSTVAARDER VERGAAN. Gestrand op de Deense kust.
Naar Lloyds ons meedeelt, is het Nederlandse motorschip Spes, dat toebehoort aan H. Boon te Zwartsluis, terwijl het in ballast voer bij Agger in Denemarken gestrand en totaal wrak geslagen. Omtrent het lot van de bemanning, welke op kustvaarders gewoonlijk slechts uit enkele personen bestaat, wordt niets gemeld. De Spes is 184 bruto en 112 netto tons groot en is in 1930 gebouwd op de werf van de gebr. Mittendorff te Dedemsvaart.

Pa is er gelijk naartoe gereisd en stuurde op 23 april een ansicht naar zijn meisje,

Weer een afbeelding van een schip, van een gestrand schip nog wel. Ik vind het een goede grap van Pa, dat hij deze ansicht koos terwijl zijn eigen schip ook net gestrand was. De grap werkte recent nog waar enkele familieleden dachten dat de stranding van de Spes op deze ansicht staat. Uitvoerige onderzoekingen hebben dit misverstand opgehelderd.

Pa stuurt de kaart naar Ma, in die tijd sprak men zijn echtgenote nog wel met mejuffrouw aan. Hij adresseert de kaart op het adres Pr _ Hkade 157B. Zoals gezegd, daar is wat mee, het lijkt haast fraude. Volgens de persoonskaart in het Rotterdamse bevolkingsregister woonde ons gezinnetje nog steeds op de Prins Hendriksstraat 2a en volgens mij woonde men al een tijd op de Prins Hendrikstraat 157b.

De tekst is niet zo makkelijk leesbaar. Daarom herhaal ik hem:

Thyborn, zaterdag

Lieve vr en kinders

Bij dezen kan ik U melden dat ik het nog goed maak, hopende van U allen het zelfde te mogen vernemen, wij hebben vanmorgen bij de Spes geweest, maar het ziet er hopeloos uit, in de midscheeps zit hij op grote keien en is de bodem daar ongeveer een meter omhoog gezet, en de zij wanden aan weerszijden zijn uitgezet, mijn bedoeling is volgende week thuis te komen, maar wanneer weet ik nog niet, Als gij tijd hebt zend nog eens wat Hollandse couranten. Verder allen het beste gewenst en tot weer ziens, en gegroet van Harm

Weer waren er klachten bij de Raad voor de Scheepvaart. Op 16 augustus berichtte de krant "Het Vaderland" over de procedure bij de Raad van de Schaapvaart en de vraag of de kapitein schuld had gehad aan de stranding. Hierbij het bericht:

Angstige avonturen beleefde de kapitein en de uit drie leden bestaande Deensche bemanning aan boord van het kustvaartuig Spes toen hun schip op 19 april van dit jaar kort voor middernacht tegen de Noorderpier van het Thyburonkanaal in Jutland werd gedrukt, vervolgens in tweeën brak en daarmede geheel verloren was. Slechts met de grootste moeite en met behulp van een reddingsboot kon de bemanning zich in veiligheid stellen.

Gisteren stelde de Raad voor de Scheepvaart een onderzoek naar de oorzaak van deze scheepsramp in. Daarbij werd tevens de klacht van den Inspecteur-generaal voor de Scheepvaart behandeld, welke klacht tegen de toenmaligen kapitein van het verongelukte vaartuig is ingediend, omdat hij onvoldoende bemanning aan boord zou hebben gehad.

Deze kapitein, afkomstig uit Alphen aan den Rijn, gaf den Raad een uitvoerig verslag van het ongeluk.

De Inspecteur-generaal merkte op dat wel is komen vast te staan, dat er een veel te geringe en niet voor haar taak berekende bemanning aan boord is geweest. Kapitein en bemanning konden elkaar bovendien niet verstaan, hetgeen waarschijnlijk den ondergang van het schip heeft bevorderd, want de order het anker te laten vallen werd niet uitgevoerd. Spr (spreker, de aanklagende inspecteur-generaal) verwijt de kapitein voorts dat hij op het critieke moment niet op de brug is blijven staan. Aan een ander had hij moeten overlaten om te trachten de storing van den Motor op te heffen. Dat geen der overige bemanningsleden hiertoe in staat was, achtte Spr opnieuw een bewijs dat de Denen niet voor hun taak waren berekend en dat er bovendien te weinig personeel aan boord was. Hoe het echter ook zij, nooit had de kapitein de brug mogen verlaten.

Spr meende, dat er alle aanleiding is de vraag of de ramp aan de schuld van de kapitein is te wijten, bevestigend te beantwoorden.

De Raad zal uitspraak doen.

Over het verdere leven van het vlaggenschip kunnen we kort zijn. Broer Willem: "In het verhaal van Pa wordt over berging of verkoop niet gesproken. Ik neem aan dat de verzekering hem in 1939 volledig heeft uitbetaald en dat het schip daarmee waarschijnlijk eigendom is geworden van de verzekeringsmaatschappij. Die heeft het schip laten bergen, repareren en doorverkocht. Aan O.J.P. Laresen te Aalborg, Denemarken. De naam veranderde in Victoria. In 1942 is het bij Soby bij het Deense eiland Funen in de Oostzee, op een mijn gelopen. Over slachtoffers is niets bekend".

De Spes II had nog een lang leven en allerlei avonturen. Uit gegevens van broer Willem leer ik dat hij in 1925 bij Pattje & Zoon werd gebouwd voor Eppo Schothorst uit Zuidbroek (Gr). Het schip heette toen Jantje, de foto staat in hoofdstuk 13. In 1933 ging de Jantje over in handen van Derk Schothorst uit Groningen, lijkt me familie van de vorige eigenaar. Er kwam een andere motor in, een dieselmotor in plaats van een gloeikopmotor.

Op 26 maart 1937 kocht Pa de Jantje en gaf haar de naam Spes II. Na twee jaar, op 17 februari 1939 verkocht Pa het schip aan Arend Steenbergen te Groningen. De naam van het schip werd nu Frem

Pa: "Ook de Spes II ben ik in die tijd kwijtgeraakt. Tussen Engeland en Duitsland brak de oorlog uiten daarom verkocht ik het schip naar Engeland". Ma: "de tweede Spes heeft Pa later, voor de oorlog, verkocht aan een Groninger. Die man had geen centen, zijn familie zou hem twee of drieduizend gulden geven maar er kwam niks. Toen zegt Pa: 'Nou vooruit maar'; hij heeft dat schip voor duizend gulden meegegeven, de rest bleef hypotheek. En zo is ie naar Engeland gevaren. Pa: De koper kreeg 95 % hypotheek van me en zou f. 5.000 aanbetalen. Hij had echter niet zoveel zodat hij me maar f. 2.000 betaalde. Na de oorlog heeft hij me alles terugbetaald".

Foto uit archief van Edmond Guibert

Uit onderzoek van broer Willem: "De Frem werd op 16 mei 1940 ingeschreven in 'The Netherlands Shipping & Trading Committee' te Londen en kwam in beheer van de 'Freight Express Ltd'. Op 27 mei kwam het in timecharter bij 'the Ministry of Shipping', de Engelse organisatie die alle schepen van geallieerden in beslag nam. Op 23 augustus 1943 werd hij bij een bombardement op Londen, een maand voordat die bombardementen ophielden, zwaar beschadigd door een 'near miss'. Op een werf in Rochester werd hij opgeknapt. In 1945 kwam hij terug bij de eigenaar Steenbergen uit Groningen".

Ma: "Toen dat schip terugkwam na de oorlog had ie een nieuwe motor in, want de motor was slecht. Toen zei die man: 'Ja, nou zit ik heel mijn leven te denken, nou heb ik er zoveel jaar geweest, moet ik je nou dan rente gaan betalen van dat geld?'. 'Nou, wat dacht je?', zegt Pa, 'Ik heb een schip laten bouwen en daar heb ik rente op moeten betalen. Jij zal moeten betalen. Maar je mag het ook anders doen: geef me het schip maar weer terug'. Nou, dat deed ie natuurlijk niet, het schip was toen na de oorlog veel duurder geworden." Door verloren schepen tijdens de oorlog en voor de wederopbouw was natuurlijk veel scheepsruimte nodig, zeker vanuit Rotterdam. Ma: "Hij heeft heel wat moeite gehad maar we hebben ons geld wel weer teruggekregen".

Wllem: vond verder uit dat de Frem op 20 juni 1962 naar Frankrijk is verkocht. Aan Charles Allaire & Fils te Nantes, met kantoor aan de Quai de la Fosse, op nummer 90. De coaster had een vierde naam gekregen: 'Port Joinville' en voer met stukgoed naar eilanden voor de Franse kust Broer en ik vonden dit interessant en besloten samen naar Nantes te gaan om uit te zoeken hoe het met de Spes II was afgelopen.

Op een grijze ochtend in het begin van november 2009 reden we in Wims busje, meestal 'bak' genoemd, 800 kilometer naar het zuiden. Door broers nomadisch bestaan met die bak enzo had hij verstand van hotelketens in Frankrijk. We namen een eenvoudig hotel, met een stapelbedje; we houden net zo min als Ma van een opmakersboeltje. Onderzoek in plaatselijke archieven leverde de volgende dag niet veel op. De Port Joinville werd in het Lloyd Register in 1978 en 1979/80 nog vermeld, in het telefoonboek van Nantes uit 1980 stond nog een telefoonnummer van Allaire & Fils. Nummer 90 aan de kade de la Fosse vonden we wel snel. Er bleek nu een bar/cabaret op dat adres te zitten.

In een café vertelde men dat Charles Allaire, en zijn zoons ook, al lang geleden waren gestorven. Charles was wel een bekende en populaire figuur geweest, hij werd Charly genoemd. Meer geluk hadden we toen we ons bij de regionale krant Presse Océan meldden. We troffen de journalist Eric Cabanas. Die was zeer behulpzaam. Hij deed voor zijn krant scheepvaartzaken, was daar ook in geïnteresseerd en was ook nog met een Groningse getrouwd. We kwamen in een win-winsituatie wat betreft de uitwisseling terecht. Hij maakte met ons een interview voor zijn krant. En verschafte ons inlichtingen en foto's over de verdere Werdegang van de Spes II.

Broer en ik waren heel tevreden over deze uitstap. Ik weet niet meer of we één of twee nachten in Nantes geslapen hebben, maar de gezamenlijke kosten van het reisje bedroegen 430 Euro, waarvan 225 voor benzine, 100 voor tol op betaalwegen, 84 voor het hotel en 11 voor diversen. Een paar weken later kregen we van Eric nadere gegevens. Hij had contact opgenomen met een vriend in de havenstad Nantes, Edmond Guibert, specialist in de handelsvaart. Er waren foto's van de Spes II in haar latere bestaan opgedoken, zoals die van de Frem een paar bladzijden geleden. Charles Allaire was inderdaad een bekende figuur geweest, Edmond Guibert had een tijdschriftartikel gewijd aan zijn bedrijf en coasters. Guibert: "Het bedrijf Charlemagne kocht in 1962 twee kleine Nederlandse coasters die door zeelieden van het bedrijf vanuit Nederland werden opgehaald. Het ging hierbij om 'Le Gré' en de 'Port Joinville', de vroegere Jantje, Spes II en Frem dus. Beide schepen kregen voor het laden en lossen een kleine hijskraan in plaats van een hijsmast".

"Ze verzorgden twee of drie maal per week een vaart naar Belle île en île d'Yeu. Daarnaast deden ze nog ander grensverkeer. Voor het grootste deel ging het hierbij om het transport van grind tussen île de Ré en les Sables d'Olonne, maar ook een lading van 2.000 ton zout tussen Ars en Ré, via le Pouliguen naar le Croisic om tegemoet te komen aan een tekort aan zout in Presqu'île Guérandaise. Enkele reizen van de Port Joinville onder bevel van kapitein Joseph Bonneau tussen Port Joinville en Bayonne waren de langste. De lading bestond uit tonijnenkoppen die bij de inblikfabriek van île d'Yeu werden geladen en verscheept om tot vismeel te worden verwerkt. Op de terugweg stopte de Port Joinville bij Pauillac om vaten teer te laden. Na de tochten over de Noord- en de Oostzee was het schip nu een echte kustvaarder geworden".

"In 1973 werd de Port Joinville uit de vaart gehaald. Aan de andere oever van de Loire tegenover Nantes werd hij op het strand Beaurivage in Trentemoult gelegd. Hij werd verbouwd en in gebruik genomen als nachtclub. Zijn vijfde en laatste naam werd 'Stardust' zoals een casino in Les Vegas. In het begin van de tachtiger jaren brandde hij uit en werd opgeruimd. De enige bekende foto van de Stardust is ook afkomstig van Edmond Guibert en is gemaakt door Madame Leray uit Trentemoult.

We eindigen met het artikel dat Eric Cabanas naar aanleiding van ons bezoek aan Nantes in de Presse Océan schreef.

Terug naar de eerste pagina