12. SAMEN VAREN EN STRANDING

Varen, varen, over de baren.
varen, varen, over de zee.
en wie nog nooit gevaren heeft,
die weet niet hoe een zeeman leeft
 
(zeemanslied)

Dit hoofdstuk is bijna geheel gebaseerd op de schets die ik in 1979 met Pa over zijn leven en bedrijf schreef, op het foto-archief, enig onderzoek van broer Willem en vooral op de gesprekken die ik in 1990 en 1993 met Ma voerde en op cassettetape registreerde. De laatste verbetering van de tweede foto, van de zwemles, is van Carl.

Ma: "Na ons trouwen ging ik gelijk meevaren. Het was wel wennen, zo'n schippersbestaan in de zeevaart. Het was heel anders, ik wist niet eens welke kant van het schip voorop ging, ik dacht dat de woning voorop ging; ik had er geen spier verstand van. De eerste vaart, het was vreselijk weer, zulk slecht weer dat de loods ons Delfzijl niet uit wou brengen. Als lading hadden we stenen in, we waren dus diep geladen. De loods wou ons niet naar buiten brengen. Hij woonde schuin tegenover vader en moeder in Delfzijl maar ik kwam daar niet want ik ben toch niet thuis getrouwd. En toen zegt Harm, ja zegt ie, afijn, toen gingen we varen."

Pa: "Het varen was eerst erg vreemd voor mijn vrouw; ze moest nog veel ondervinden, zelfs al bij onze huwelijksreis. Het stormde uit het noordwesten met windkracht tien. De loods wilde ons vanaf Delfzijl niet naar buiten brengen omdat de loodsboten bij Borkum lagen te schuilen. We hebben toen een paar uur gewacht tot het hoog water werd en gingen toen zonder loods het zeegat uit."

"Het middenstuk van het schip liep regelmatig vol met water en de vrouw was zeeziek. Ik haalde haar op om te gaan zwemmen. Daar had ze geen kijk op, ze vroeg of we dat wel meer deden. Ik beaamde dat volmondig waarop ze zei dat ze dan meedeed. We gingen samen in het gangboord, de zeeën sloegen over ons heen. Van zeeziekte moest mijn vrouw tussendoor wel overgeven maar zwemmen kan je dan net zo goed als in bed liggen. De stuurman maakte er een foto van."

Pa: "We voeren veel op de Oostzee. Terug vaak naar Holland of de Rijn op tot Koblenz. Op de Rijn was ik al goed bekend. Als vracht werd vaak met hout of andere bouwmaterialen gevaren, dekladingen ook."

Ma: "Ik had zoveel verwacht van het buitenland. De eerste reis ging naar Snekkersten, in Denemarken. "Zo", zei ik, "gaan we nu een tijdje rond?" Maar het kwam er niet van. Pa wou zo snel mogelijk zijn lading kwijt, alles werd van tevoren door ons zelf klaargezet. En daarna wou hij bij een nieuwe vracht niet op zijn beurt wachten zodat andere schippers afgunstig op hem waren. Hij had daardoor met iedereen ruzie. Zo bleef er geen tijd om te gaan wandelen. Er werd gevaren en doorgevaren. Er waren bijna geen vrouwen van kapiteins op de kustvaart die dat volhielden. Soms was ik drie dagen zeeziek. Toch heb ik het zes jaar volgehouden. Dat kwam ook door Pa want die wilde niet alleen varen. Pas met mijn tweede kind ging ik aan de wal."

Deze foto is van 1932, dat is wel zeker want op achterkant is in een onbekend handschrift geschreven: "Zur freundliche Erinnerung gewidmet von (opgedragen aan) 3 jungen Mädels 1932". Ook lijkt het me wel dat Pa en Ma er linksonder op staan, Pa nog wel in werkkleding zoals je hem zelden op een foto ziet. Maar wie de anderen zijn en wie de foto heeft gemaakt is me ondanks nasporingen onduidelijk gebleven.

Ma: "Ik vond het wel mooi dat we in de zomer altijd met de Spes een reisje op de Rijn maakten. Dat ik een boerendochter was kwam op het schip goed uit. Ik kon alles in voorraad houden en bewerken. Ook was het handig dat ik voor het vak boekhouden had geleerd. Ik keek de rekeningen na en ontdekte fouten. De eerste keer vroeg Pa, wie krijgt er daardoor te veel, laat maar zitten. Maar later zei hij doe jij dat maar."

"Dit is op de Spes, ik op de voorgrond met het toen meevarende meisje van de stuurman uit Zwartsluis. Ze waren niet getrouwd. We schaamden ons daarvoor en zeiden tegen Pa en Ma dat ze een echtpaar waren. Hij is er later wel mee getrouwd. Behalve Pa en mij voeren we meestal met twee andere bemanningsleden, de stuurman en een koksmaat. Ze bleven meestal niet lang maar als er een vertrok moest ik vaak wel huilen."

Spes op de rotsen

Pa: "In oktober van 1932 maakten we (op) Christiansö bij Bornholm, Denemarken, een stranding mee. We waren met een lading hout van Memel naar Holland onderweg toen we op de rotsen liepen en vast bleven zitten." Ma: "Dat was in het eerste jaar dat we getrouwd waren. Je had daar eilanden bij Bornholm: Christiansö en Tat, dat waren eilanden naast elkaar, kleintjes en Tat stak maar af en toe boven het water uit. Christiansö, daar was die schipbreuk, nee, we hebben bovenop Tat gezeten, bij stormachtig weer zijn we bovenop Tat gevaren. Je moest er op een bepaalde manier langs varen. Maar onze stuurman heeft hem dwars gevaren en toen kwam ie op het laatste eiland terecht. Wij sliepen op dat moment allebei, boemboem klonk het ineens en toen zaten we er bovenop."

Het met ballpoint getekende pijltje op deze ansicht uit Christiansö geeft waarschijnlijk de plaats aan waar de Spes op de rotsen zat. Ik denk dat Pa het pijltje heeft aangebracht, zo heilig waren dit soort beelden niet voor hem. Op de ansicht van Zwartsluis in het eerste hoofdstuk markeerde hij met ballpoint ook de plaats van het huis van zijn ouders. Met de geschreven tekst op de andere kant van de vrijwel onzichtbare rotsen van Tat is trouwens nog wat merkwaardigs. Op de kaart is wel een Nederlandse postzegel van anderhalve cent geplakt, maar die is ongestempeld, dus is de ansicht waarschijnlijk persoonlijk overhandigd. Ze is geadresseerd aan Den Heer H. Boon, Burgermesterwijnanslaatlaan 297 te Overschie Rotterdam. Daar woonden mijn ouders pas vanaf 1945. De afzender is een zekere Hattie.

Ma: "Toen hebben ze mij iets laten ondertekenen, van eh, verlaat het schip maar, wij nemen alle risico's op ons. Dan ging er zo'n boot met reddingslijnen ook naar hem toe." Jennie herinnert zich dat Ma vertelde dat ze in een mandje door het water werd gesleept. "Maar het briefje van Pa kwam terug, van ik verlaat mijn schip niet. Er stak er een vreselijke storm op en hij is op het schip gebleven."

Pa: "Met een schiettoestel werd er van de wal een lijn aangeschoten. Daarmee werd een dikke lijn aangebracht die vervolgens goed vastgemaakt werd. Zo werd de bemanning en mijn vrouw door het water gesleept en aan de wal gebracht. Zelf bleef ik eerst waar ik was, ook toen de boodschap werd doorgegeven dat er vliegend stormweer op komst was." Ma: "Hij hoopte dat het schip van de stenen zou afslaan. Want we zaten op een hele grote steen en ongeveer tien meter verder had je grote diepte. Hij hoopte dat ie eraf zou slaan en dat ie zo in de diepte kwam, dan wou ie de ankers ervoor, dat ie niet wegkwam. Maar dat is niet gebeurd, hij is erop blijven zitten. Ik kwam in huis bij de 'Verwalter', voelde me erg eenzaam. Toen ik naar de Wc ging vond ik daar een grote zaklantaarn. Die heb ik in mijn broek gestopt, je had toen broekspijpen met elastiek onderin. En toen s' nachts alles sliep ben ik naar de kade gegaan om te kijken of het schip nog boven water was. Er was een vuurtoren maar ik zag niet anders dan de zee, de zaklantaarn hielp niet. Ze hebben ze me stil laten lopen, ze wisten het wel."

Pa: "Christiansö bij Bornholm met haven"

Ma: "De volgende dag zag ik dat het schip er nog was. Het heeft nog een dag of drie gestormd, al die dagen is Harm alleen aan boord geweest. De persoon van de verzekering kwam naar ons toe en die heeft het van hem overgenomen. Toen is Harm van het schip overgestapt, hij had daar drie dagen in zijn onderbroek rondgezworven."

Broer Willem vond twee schriftelijke verwijzingen naar deze stranding. Ten eerste een bericht in het Staat en Letterkundig Nieuwsblad "Het Vaderland" van 1 november 1932.

Verder wordt de stranding vermeld in een gedenkboek van de Onderlinge Verzekeringsmaatschappij: "Verzekering Oranje 1905 - 1965", op bladzijde 37. Gezien de melding van Pa en die in het avondblad het Vaderland lijkt men zich een maand in de datum te vergissen: "Op 1 oktober 1932 kwam het bericht binnen dat het ms. Spes, kapitein Boon, op reis van Memel naar Zwolle en Ysselmonde, bij Christiansö was gestrand. Aanvankelijk leek het dat het schip een wrak zou worden, doch het mocht gelukken de Spes te bergen en naar Kopenhagen te brengen voor reparatie." De vermelding in het boek van het verzekeringsbedrijf verschilt ook van die in het dagblad op het punt dat de Spes volgens de krant naar Schiedam onderweg was en niet naar Zwolle en IJsselmonde. De verschillen wat betreft de feiten in verschillende bronnen bevorderen bij de kronikeur bescheidenheid.

Ma: "Dit zijn de mensen waar ik thuis ben geweest, dat was de burgermeester en Verwalter en alles. En die hebben ons toen deze foto gestuurd."

Pa: "Mijn vrouw en ik werden op het eiland Christiansö bij de Verwalter ondergebracht, de bemanning bij anderen. De Verwalter was een soort burgermeester van het eiland. Het was er maar klein, er was maar één paard op het eiland en er woonden ongeveer tachtig mensen die vooral de visvangst beoefenden. Er woonde ook een pastoor en enkele renteniers. Bij dezelfde Verwalter kwam in de zomer de Deense koning met vakantie logeren."

Pa, met ballpoint gemarkeerd: "het huis waar wij woonden"

Ma: "Ja, daar zijn we toen thuis geweest, bij de Vilandts. Met die stranding ben ik bij hen thuisgebracht en zijn de jongens, de bemanningsleden, in een hotelletje gekomen. De Verwalter van het eiland en tevens ook de hoge. Hij was ook bij geboortes, die schreef hij in en al die dingen, het was de burgermeester, een Verwalter is eigenlijk hetzelfde. De leraar en de predikant kwamen daar ook aan huis, zo kwam je echt met meneren in contact."

"Ik was toen nog maar zo'n meisje, ik was nog maar 22, nog maar pas getrouwd." Bij het avondeten deden ze iets ingewikkelds met zitten en staan met de stoelen rond de tafel wat Ma niet kende. "en al die dingen. Als je dan zelf van het platteland komt moet je daar wel eerst aan wennen. Er werd Duits gesproken wat ik heel goed kon maar ik was veel te beschaafd om wat te zeggen. Dat dorst ik niet, ik was bleude, bang. Dus daar stond je toen. Ik weet nog dat ze het Wilhelmus speelden en vroegen of we het wilden zingen. Ik zei dat ik de woorden niet kende. Ik kon ze wel maar had de moed niet, ik kon niet zingen."

Ma: "Toen het stil was zijn er later grote schepen naast gekomen. Ze hebben al het hout overgeheveld zodat ze hem van de rots konden aftrekken. Er kwam veel volk op het schip, dat was om te helpen. Allemaal vreemd volk om te lossen, om dat schip weer los te krijgen. Zo hebben ze hem deraf gehaald. Ze hebben het hout overgeladen en toen kwam hij leeg."

"Ik denk dat ze hem toen een beetje losgemaakt hebben, dat ze hem toen mee naar de haven Willisande genomen hebben en verder leeggemaakt hebben. Daar hebben ze geprobeerd de gaten wat dicht te maken die hij had. Hier ligt hij, ingeklemd tussen tussen twee schepen."

Pa: "Spes binnengebracht van stranding plaat 1932"

Pa: "Na de storm is de 'Spes' gelicht en voor reparatie naar Kopenhagen gesleept." Ma: "Toen zijn we zelf met het schip naar Kopenhagen overgegaan. Dat is nog op het kantje geweest. Want er waren aan de zijkanten nog stukken hout blijven zitten. Het is op die reis heel ruw weer geweest; met dat holderdebolder lege schip is dat hout losgeslagen. Het is net op het kantje geweest of we waren op de vaart naar Kopenhagen nog vergaan."

Ma: "Dit was de Spes toen ie in reparatie lag. In Kopenhagen is het schip op de werf gekomen. De verzekering betaalde, er kwam onder het hele schip een nieuwe bodem, van voor tot achter. Wij zouden in een hotel maar dat wou ik niet graag. Toen hadden ze voor ons op de werf een klein kamertje waar een bed in was en een tafeltje met een gasstel. Zo kon ik een beetje koken, daar zijn we toen al die tijd geweest. De stuurman is aan boord blijven wonen, die kwam dan elke middag bij ons eten. We gingen buiten de haven met ons beiden zwemmen."

Met de Verwalter en zijn vrouw Else zijn Pa en Ma bevriend gebleven. Er werden, ook later, foto's en kaarten uitgewisseld.

Else Vilandt

Ma: "Moet je eens kijken dat is een foto van hen. Daar staat zij met heur man op voor die inham en daar heb je de zee achter. Dit is voor mij heel mooi."

De tekst op deze kaart van eind 1934: "Herrn und Frau Kaptajn Boon, adrs. Heer Ottink, 18 Anjelierstraat Zwolle Holland.

Christiansö a. 18.12.34
 
Liebe Fam. Boon.
 
Zum Weihnachtsfeste allen guten Wünsche! Wir hatten gehofft Ihnen hier ... zu sehen! Hoffentlich sinds Sie alle drei gesund und die kleine Grietje ist nun bald ein Jahr.
 
Herzliche Grüsse!
Fam. Vilandt.

Ma: "Dat is, zij hebben een kaart gekregen dat Gretha geboren is. En daar schrijven ze op terug."

"En deze andere kaart moet van nog later zijn", lijkt me zelfs van na de oorlog. Ouders hebben dus nog lang contact met de Vilandts onderhouden. Maar, zoals dat wel vaker met grote afstanden en veranderde omstandigheden gaat, dingen vervagen en slijten als ze niet worden onderhouden.

Herrn und Frau Boon ... schönen Grüssen. Das alles gut geht bei Ihnen und beste Wünschen .... dat het jaar weer goed mag worden ... Leider mussten wir und Frau Wieland nach Kopenhagen....

Ma: "Het zal een nieuwjaarskaart wezen. Ze zeggen ook dat ze van het eiland zijn verhuisd naar Kopenhagen ... er is ook iemand gestorven maar dat kan ik niet goed lezen. Ja, die Verwalter is toen met de oorlog, na de oorlog, misschien is ie ook wel later verstuurd want zij bennen weggegaan, zij hebben wat met de Duitsers in de oorlog gehad. Haar dochter is ver...weg, of een en ander."

"Wij hadden bij de stranding op Christiansö altijd Duits met ze gesproken. Maar inmiddels kon ik vloeiend Deens. Toen zeiden ze, hebben we hun telefonisch opgebeld, we wouden ze graag ontmoeten. En toen zeiden ze dat ze ons wel wilden ontvangen maar ze konden geen Duits meer. We zeiden: "dat heeft niet meer nodig want wij zijn al zover, wij spreken vloeiend Deens."

Terug naar de eerste pagina