11. DE VERKERING EN DE TROUWERIJ

De verhalen in dit hoofdstuk vinden plaats in een periode van anderhalf jaar, van 24 oktober 1929, de dag van aankomst van Pa in Delfzijl, tot het huwelijk op 22 juni 1931. Pa ging naar de Zeevaartschool en kreeg op 14 februari 1930 dispensatie om als kapitein op een kustvaarder te varen. Hij maakte in deze schooldagen nog zes reizen met de klipperaak de "Avontuur". Inmiddels liet hij een kustvaarder bouwen. Op 30 mei 1930 was de proefvaart van de "Spes". Pa ging weer van binnenvaart naar de zeevaart; en wat de namen van zijn schepen betrof, ging hij van Avontuur naar Hoop. Tegelijkertijd, om Pa aan te halen,"heb ik in mijn schooltijd kennis gekregen aan een meisje uit Delfzijl." Over eerdere vriendinnen van Pa, die inmiddels de dertig gepasseerd was, is niets bekend. Vier maand na aankomst in Delfzijl nam hij Ma ter gelegenheid van de viering van vijfentwintig jaar huwelijk van zijn oudste broer Dirk voor het eerst mee naar zijn familie in Zwartsluis. Ma heeft Gea verteld dat hij zei: "Het wordt toch eens tijd dat je meegaat."

De vrije val van de aandelenkoersen in de VS stokte in april 1930 even; er leek zelfs een licht herstel op te treden, maar daarna ging ze onverminderd door. Investeringen vielen snel met een kwart terug, een van de eerste maatregelen van de regering was het krachtig beperken van de immigratie naar de VS. De prijzen van grondstoffen, van de land- en mijnbouw kelderden, daalden onder hun kostprijs. In Canada, Australië en Zuid-Amerika werden miljoenen kleine boeren geruïneerd. De internationale handel zakte in, aan de Riviéra, 'de kust van plezier', had men een slecht seizoen. De belangrijkste kredietverlenende landen, Frankrijk, maar vooral de VS, begonnen hun leningen aan andere landen op te vragen. Het goud waarop de valuta, de nationale munteenheden, nog gebaseerd waren, stroomde naar Amerika. Met de bezetting van Mantsjoerije door Japan in 1931 bleek de zwakte van de Volkenbond, de eerste aanloop tot een gezamenlijk bestuur van de wereld door staten.

Stralsund, die Inselstadt am Meer

Na zijn vertrek uit Delfzijl schreef Pa ansichtkaarten aan zijn meisje waarvan er zes bewaard zijn. Deze kaarten moeten het topje van de ijsberg zijn, want er is vaak sprake van brieven van Pa aan Ma en van brieven van Ma aan Pa. Maar die zijn er niet meer, jammer. Uit deze ansichten blijkt dat Pa met zijn kustvaarder Spes naar de Oostzee, over de Rijn langs Lobith, naar Engeland en naar Noorwegen voer. Het volgende is gebaseerd op de woorden van mijn ouders, op die ansichten, wat documenten, een zilveren plaat met inscriptie en op herinneringen en opmerkingen van zusters en broers, van Annette, en van neef Wiebe Ottink, zoon van tante Grie en oom Theo. Ook heb ik weer wat onderzoek gedaan naar algemene gebeurtenissen in deze periode van twintig maanden. 'Mondeling overgeleverde geschiedenis is een beproefd middel om droge historische feiten tot leven te brengen. De valkuil kan zijn dat een boek te anekdotisch wordt en de bredere context mist', las ik onlangs in de krant.

Ma vertelt: "Er liepen verschillende jongens om me heen: een schoolmeester, een molenaar en een boer. Maar ik was verliefd op Harm. Ik had hem leren kennen via Deen die ook schipper was en met Pa op de zeevaartschool voor kapitein leerde. (Meneer en mevrouw Deen uit Delfzijl zijn altijd goede vrienden van Pa en Ma gebleven). Zuster Geertje had drie jaar een vaste vriend gehad. Nadat die verkering uitging moest ik met Geertje optrekken. Ze kwam onder oudere vrienden. Zo kwam Pa als kennis mijn wereld binnen. We liepen op straat, Pa liep daar met Deen. Ze zagen ons lopen en ze zagen mij ook voor ouder aan, omdat ik met Geertje liep. Ze hebben een strootje getrokken over wie met welke zus zou gaan wandelen. Zo leerde ik hem kennen.

Zijn eerste schip was een binnenschip, een tjalk.(!) Daar had hij zelf op gevaren en daar lag hij mee in Delfzijl. Hij had zoveel centen in de zeevaart verdiend tot hij dat schip kon kopen en toen had hij hem in twee jaar afgelost. Ik ben er nooit aan boord geweest. Ik woonde er wel vlak bij, maar -kan me niet schelen- Geertje wel, met heur vriendinnen, dat waren twee onderwijzeressen. Ik ging er niet heen, dan kreeg je praatjes dat ik daar naar een schip toeging. Ik ging niet bij iemand in huis waar geen vrouw of geen man was! Hij kwam wel naar ons toe. Maar ik ben der nooit geweest, ik wist niet hoe het er van binnen uitzag."

Het reële inkomen per hoofd van de Nederlandse bevolking was in de eerste dertig jaar van de eeuw met de helft toegenomen. In de periode 1923 - 1929 groeide de Nederlandse economie fors, met zo'n vijf procent per jaar. De goederenoverslag in de havens nam in deze tijd per jaar zelfs met een zesde toe. Met de opening van de nieuwe Noordersluis in IJmuiden op 29 april 1930 werd de haven van Amsterdam toegankelijk voor grote mailschepen van 177 meter en langer. De Nieuwe Waterweg was inmiddels ook flink verruimd en in 1931 werd in Rotterdam de Waalhaven -het grootste havenbassin ter wereld- in gebruik genomen.

Waalhaven 1930; verrijdbare laadbruggen bij Cornelis Swarttouw's stuwadoorsbedrijf. Tekening door Hendrik van Mastenbroek

Naast de ontwikkelingen in de scheepvaart en haar infrastructuur was ook de technische vooruitgang in het transport beduidend. In de zeevaart was de overgang van zeilschepen naar stoom vrijwel voltooid. In 1870 bestond de Nederlandse koopvaardijvloot uit 2.000 schepen en waren er 50 stoomschepen, in 1930 waren van de 1.000 schepen nog slechts 25 als zeilschip geregistreerd. Lonen en arbeidsvoorwaarden van zeelieden begonnen tussen de wereldoorlogen wat meer op die van arbeiders aan de wal te lijken. Maar in 1930 wist de Centrale Bond van Transportarbeiders, die havenarbeiders en varenslieden -op zee en in de binnenvaart- verenigde, nog slechts een heel magere regeling af te dwingen. Oom Tammo ging als machinist voor de Koninkijke Paketvaart Maatschappij (KPM) in Indië varen. De energieke Rotterdamse havenbaron Van Beuningen, eigenaar van het grootste zeiljacht en verzamelaar van kunst, trouwde met de Parijse Odette en breidde zijn kunstverzameling met impressionisten uit, met Monet en van Gogh, maar ook met schilderijen van Goya en Picasso.

Het openbaar vervoer was ervoor en erna nooit uitgebreider dan in 1930. Het spoorwegstelsel was met 3.700 kilometer lang, aan vracht werd 23 miljoen ton goederen vervoerd. Er was 3100 kilometer tramlijn binnen en buiten de bebouwde kom. Ook het aantal privé-vervoersmiddelen steeg explosief: het aantal personenauto's, bussen en vrachtauto's steeg in de jaren twintig en dertig tot 150.000. In steden werden grachten gedempt en huizen afgebroken om doorbraken te realiseren. In 1930 waren er verder al meer dan 150.000 fietsen, bijna twee per gezin. De rijkdom van het land leidde ook tot immigratie. Chinezen in de scheepvaart, Italianen, Tsjechen, Polen, Hongaren en Yougoslaven in de mijnbouw in Limburg Maar vooral dienstmeisjes, 30.000 in 1930, waaronder 24.000 Duitse dienstmeisjes.

Duitse dienstmeisjes

De ontwikkeling van immateriële communicatiemiddelen was voor de consumptie en het dagelijks leven ook van invloed. Nieuwe media werden van groot belang. Fotografie, pers, radio, grammofoon, film.

Het nieuwe medium radio werd in 1930 wat betreft de binnenlandse zenders verdeeld onder de belangrijkste stromingen: protestanten, katholieken, sociaaldemocraten en liberalen. Toen het mogelijk werd om foto's in het drukproces op te nemen volgde een explosie van beelden. Het gezichtsveld breidde zich uit. Gezichten van beroemde tijdgenoten werden vertrouwd, men zag verre landen en vreemde volkeren met eigen ogen en werd deelgenoot van historische gebeurtenissen. Men hield die beelden voor waar. Zoals bij het transport werd de wereld groter én kleiner. De elite maakte zich zorgen over de massapers en de massamens, de opstand van de horden. Een groot succes was in de twintiger jaren het geïllustreerde weekblad 'het Leven'. Hierin ontbrak de gebruikelijke moraliserende toon; er was voor het eerst veel actualiteit en aandacht voor het leven van gewone mensen, met sensatie, moorden en branden, foto's van de laatste mode, dansrages, jazz-muziek, films en filmsterren, spectaculaire uitvindingen, curieuze ontdekkingen, excentrieke personen. Het versterkte de tijdgeest van de tweede helft van de twintiger jaren, 'the jazz-age': snel, bizar, modern en intens. Het weekblad werd soms in beslag genomen vanwege 'zedeloze' afbeeldingen. Vooral de badnummers met schaars geklede meisjes waren beroemd en berucht. Het blad werd tot in de koloniën letterlijk stukgelezen. Het was voor het eerst dat nieuwe modes, zoals korte rokken en kort haar voor vrouwen, door beelden in bladen en bioscopen in een groot deel van de wereld zeer snel in zwang kwamen. De close-up in films bracht de filmsterren veel dichterbij dan het toneel ooit. De blootstelling in detail van sterren op het witte doek in combinatie met de geïllustreerde verslagen van het losse leven van rijke en beroemde jonge mensen stimuleerde een meer op genoegen en plezier gerichte moraal (en bood tijdens de crisis later een belangrijke ontsnappingsmogelijkheid voor de grauwe uitzichtloosheid van het bestaan).

Met de stijgende levensstandaard in de twintiger jaren kwam er achter de sobere ingetogenheid van het openbare leven, de voorgevel van deugdzaamheid, meer variatie en vrijheid op alle gebieden die God zogenaamd verboden had. Geruchten over de vrije liefde in het communistische Rusland werden met opgelegde afschuw en ongeremde sensatiezucht herhaald. Voorechtelijk geslachtsverkeer nam toe, anti-conceptie was zeer omstreden. Verloedering moest daar volgens Christenen het gevolg van zijn. Op een bijeenkomst van Katholieken in 1929 werd luid gejuicht toen men verkondigde dat oorlog en hongersnood betere oplossingen tegen overbevolking waren dan voorbehoedmiddelen. Maar de godsdienstige controle op de zedelijkheid verloor de hele eeuw terrein; er kwamen ook minder kerkgangers. Het was duidelijk dat de betere kringen minder kinderen kregen en in 1931 werd in Amsterdam het eerste consultatiebureau voor geslachtskunde geopend waar adviezen ter vermijding van zwangerschap werden verstrekt.

Van de anderhalf jaar waar dit hoofdstuk over gaat verbleef Pa dus eerst drie-en-halve maand in Delfzijl. Zijn studie aan de zeevaartschool, de begeleiding van de bouw van de 'Spes' en het ophalen van zijn nieuwe schip zijn in het vorige hoofdstuk beschreven. Toen de coaster afgeleverd was ging hij er meteen mee varen. Na een week of vijf raakte hij betrokken bij een ongeval, een mislukte reddingspoging: "Toen we een keer op de Oostzee voeren maakten we een vliegtuigramp mee. We waren onderweg van Stockholm naar Stralsund in Duitsland. Het stormde en het vliegtuig probeerde op zee een noodlanding te maken waarbij het omsloeg. Vijf mensen verdronken maar de piloot werd door een Duitse vissersboot opgepikt."

Stralsund is een oude Hanzestad aan de Oostzee, in Mecklenburg-Vorpommern, tegenover het eiland Rügen, met de haven Riems. Pa stuurde Ma op 9 juli 1930 de ansichtkaart van Stralsund. Hij schrijft niets over de reddingspoging, hij houdt het kort, het enige wat hij -met potlood- meldt is: "Gister te Riems aangekomen. Harm." We weten gelukkig meer omdat er twee dagen later in Stralsund bij de Hollandse vice-consul een verklaring werd opgesteld. Pa kreeg een doorslag van het document. Hierbij de vertaling:

Stralsund, 11 juli 1930.

Over het ongeluk van het vliegtuig D 864 op 7 juli voor de kust van Bornholm en over de reddingsmaatregelen van de verongelukte personen.

Op het Hollandse vice-consulaat zijn de volgende personen verschenen: 1. Harm Harmszoon uit Zwartsluis, geboren 8(!).8.1998, kapitein van het motorschip "Spes". 2. De stuurman van de "Spes", G. Grilk van Schiermonnikoog, 42 jaar oud. 3. Kapitein-luitenant Heinz Schiller, 35 jaar oud. 4. De secretaris van het departement van justitie, Carl Götz, 46 jaar oud.

De eerstgenoemde, Pa dus, verklaart het volgende:

Op 7 juli tegen zes uur bevond ik me met mijn schip de "Spes" op twee zeemijlen ten zuiden van Due Odde. Kort daarna zag ik in het zuidwesten op ongeveer 5 zeemijlen afstand een Schoener die opvallend heen en weer kruiste. Ik nam aan dat het schip in nood was en wekte de stuurman. Kort tevoren was een vliegtuig heel laag over me gevlogen. Mijn schip is heel nieuw, helgrijs met nieuwe witte zeilen. Ik liet alles klaarmaken om mensen aan boord te nemen van de schijnbaar zinkende Schoener. Toen we in de buurt van het schip kwamen zagen we dat de Deense (!) vlag halfstok hing. Ik ging nog dichterbij aan de lijzijde, waar de wind vandaan komt, van de Schoener. Op het dek stonden mensen die ons wenkten en leken te roepen. Bij de storm en de golven, windkracht 6 tot 8, was het onmogelijk om ze te verstaan. Nu streken we de zeilen. Daarbij zagen we een wrak dat op 150 meter afstand van ons dreef. We hielden het voor een omgeslagen zwarte vissersboot. Tegelijk zag onze bemanning 1 of 2 personen in het water drijven. De "Spes" ging nu voor de wind met behulp van de motor aan het wrak voorbij langs een in het water drijvende vrouw. We maakten reddingsboeien met lijnen klaar en wierpen ze vlak bij de vrouw. Ze bewoog zwakjes haar arm maar greep niet naar de boei. Waarschijnlijk was ze al bewusteloos of zonder leven; de beweging van haar arm kan ook door de golven veroorzaakt zijn. De "Spes", die een twee meter hoge deklast hooi had, dreef zeer snel af. We gingen voor de tweede keer langs de vrouw. De stuurman maakte zwemvesten met lijnen klaar om in het water te gaan en de vrouw er uit te halen. Inmiddels probeerde een matroos met een haak het lichaam langszij te houden. Daar hem dat niet lukte nam ik zelf de haak, haakte die in de rechterkant van het zwemvest en hield de vrouw zo 2 à 3 minuten vast. Door de onrustige zee brak echter het zwemvest; de vrouw zonk onder het schip weg zonder weer omhoog te komen. Inmiddels was het wrak niet meer zichtbaar, slechts een flinke olievlek gaf de plek aan waar het waarschijnlijk gezonken was, ongeveer 7 zeemijlen ten zuidwesten van Due Odde. Ik ging met grote bochten aan de lijzijde van het gezonken wrak naar de Deense Schoener maar zag ondanks al het zoeken geen mensen meer in het water. Een matroos meende alleen een kleine koffer te zien drijven. Ik gaf door schouderophalen en gebaren te kennen dat ik niets meer kon doen. De Schoener reageerde op dezelfde manier en zeilde met noordoostelijke koers naar Bornholm verder. Ik ging nog eenmaal met een grote boog langs de plaats van het gezonken wrak. Alles werd nog een keer afgezocht, zonder resultaat. Toen zette ik mijn reis naar mijn oord van bestemming, het eiland (!) Riems, voort. De volgende ochtend meldde ik tegen tienen het voorval aan de loods Arends. Pas in Riems werd aan de stuurman en mij verteld dat het niet om een omgeslagen vissersboot, maar om een verongelukt vliegtuig ging en dat er meerdere personen verdronken waren. De loods raadde me aan om deze gebeurtenissen zo snel mogelijk te melden. Maar ook uit mezelf ben ik gelijk op 9.7.30 bij het vice-consulaat van Stralsund melding gaan doen. De "Spes" had 80 ton hooi geladen, waarvan een 2.20 meter hoge deklast. Het schip lag heel hoog boven het water, daarom was er alleen maar vanaf de achtersteven, dat wil zeggen van drie meter boven water wat te ondernemen. Het uitzetten van een boot had geen enkele kans.

Tot zover de verklaring van Pa. Het document werd getekend door de vier aanwezigen en door de vice-consul van de Koninklijke Nederlanden, Alfred Saeger. Uit het verslag wordt duidelijk dat de motorcoaster 'Spes' toch ook nog zeilen gebruikte. We leren uit deze verklaring verder dat er 'een matroos' aan boord was en dat de stuurman G. Grilk van Schiermonnikoog was. Hij was 42 jaar, meer dan tien jaar ouder dan Pa.

De gebeurtenissen bleven niet zonder gevolgen. Pa: "Voor de assistentie bij deze redding kreeg ik later via de burgermeester van Zwartsluis een onderscheiding met een gegraveerde zilveren plaat van 150 gram. De piloot heette Christansen; het was dezelfde die later in de oorlog door Putten zo'n slechte naam kreeg."

Pa heeft die Duitse getuigenis en de zilveren plaat met inscriptie later in de oorlog gebruikt als hij iets van de Duitse bezetters gedaan probeerde te krijgen. Zo gebruikte hij hem, zoals eerder ter sprake, om Eddy, de zoon van Geesje en Juko, die later apotheker in Delfzijl is geworden, uit het kamp Amersfoort, met wat centen erbij, vrij te krijgen. Ik heb deze zilveren plaat geërfd. Christiansen, de piloot en de enige die het vliegtuigongeluk overleefde, was een belangrijke Pruis die nog vooruitkwam in de wereld. Hij werd generaal en was vanaf 1940 bevelhebber van de bezettingstroepen in Nederland. Toen op 1 oktober 1944 het verzet een aanslag -met doden- pleegde op een auto met Duitse militairen in de buurt van Putten op de Veluwe, was Christiansen verantwoordelijk voor de vergeldingsmaatregelen. In Putten werden 661 mannen opgepakt en via kamp Amersfoort naar Duitse concentratiekampen zoals Neuengamme bij Hamburg afgevoerd. Dwangarbeid, ondervoeding, ziektes, uitputting; slechts negen van hen kwamen levend terug. Christiansen is na de oorlog veroordeeld en heeft van 1945 tot 1951 gevangen gezeten.

De overhandiging van het een en ander heeft zijn administratieve echo achtergelaten. Leve de bureaucratie, tenminste voor de amateur-historicus. Pa kreeg een brief van de gemeente Zwartsluis en moest eerst voor ontvangstbewijzen komen tekenen. De brief aan Pa is geadresseerd aan "Waladres Ottink, Anjelierstaat no. 18, te Zwolle". Dat oom Theo Ottink, de man van Pa' s jongste zuster Grie, als waladres fungeerde kan zijn zoon Wiebe zich wel voorstellen; oom Theo deed dat later ook vele jaren voor de varende oom Thijs Appelo en tante Fie. Dat zijn ouders voor de mijne in die tijd een schakelfunctie, en voor Mams een opvangrol, hebben vervuld, leerde neef Wiebe pas uit dit verhaal.

In de brief van de gemeentesecretaris van Zwartsluis lezen we nu ook wie degene was die in het vorige document 'een matroos' of onderdeel van 'de bemanning' werd genoemd: het was Jelle Jans Vonk uit Zwartsluis. Ook hij wordt geprezen en beloond voor zijn inzet bij de reddingspoging; hij krijgt vijfentwintig gulden -destijds een aardig sommetje- en een "loffelijk getuigschrift."

Terug naar de verkering in de zomer van 1930. Zoals eerder al ter sprake kwam vonden de Schuurmannen Pa geen geschikte huwelijkskandidaat voor hun jongste dochter Wubbegie. Men had wat tegen zeelui. Later overkwam Alje hetzelfde toen hij met Jantje, de dochter van oom Boelo wou trouwen. Opa vond naar verluidt Pa ook te klein van stuk; hij zei: "aan tafel gaat hij wel, maar als hij opstaat!" Pa merkt over de afwijzing op: "Haar ouders waren daartegen; ze zagen liever dat ze -zoals gebruikelijk- in een huisje aan de wal zou gaan wonen. Ik was echter zonder pardon en wilde dat ze op het schip zou komen. Zo kwamen we met haar familie in conflict. Later trok dat weer bij." Ma vertelt hierover: "Mijn ouders waren er echter sterk op tegen dat ik met Harm zou trouwen. Broer Boelo zei tegen Harm: 'waarom maak je haar niet zwanger'?" Daar waren Pa & Ma -denk ik- te ouderwets, te fatsoenlijk, te degelijk of te stijf voor. Gea memoreert dat het huwelijk van Ma's oudste zuster Geesje met Juko, een 'moetje' was omdat ze trouwden terwijl Geesje al zwanger was. Dat was volgens Gea destijds in Delfzijl, in die tijd, klasse en sfeer, iets pijnlijks waar men niet te veel over praatte.

Ma heeft wel eens verteld dat ze hand in hand over de dijk in Delfzijl gingen wandelen (wat iedereen kon zien) en dat het goed was dat Pa weer ging varen omdat het moeilijk was om afstand te bewaren, dat ze slecht van elkaar af konden blijven. Ma: "Mijn ouders boden aan dat ik weer naar school zou mogen als ik het zou uitmaken. De opleiding die ik graag had willen volgen was die voor verloskundige, voor vroedvrouw. Ik had zelfs bij het jongen van de kalveren geholpen en dat had ik heel mooi gevonden. Die opleiding was in Limburg en zou twee jaar gaan duren."

Gea merkt op dat ook tegenwoordig de beste opleiding voor vroedvrouw zich nog in Maastricht bevindt. Bij de beschrijving van de jeugd van Ma kwam naar voren dat ze na de lagere school een paar jaar naar de Mulo was gegaan en goede cijfers had gehaald. Van haar veertiende tot haar zestiende had ze met 'zeer goed gevolg' een cursus aan de Avondhandelsschool afgerond.

In 1930 kwam er een einde aan de voorspoed. In de loop van het jaar begon de grote economische crisis merkbaar te worden. Daarna daalde het nationaal inkomen in Nederland, de economie groeide niet, integendeel, de in geld gemeten productie nam af. Ondanks goede oogsten in 1929 en 1930 zorgden forse prijsdalingen in 1930 voor verliezen voor de boeren. De prijzen van tarwe, erwten en suiker daalden met de helft. In de industrie daalden de prijzen van eindproducten minder sterk dan die van de grondstoffen en halffabrikaten die bij de productie nodig waren. Door de daling van het handelsvolume in de wereld ontstond een overcapaciteit aan vrachtschepen. Daardoor hielden opdrachten voor de scheepswerven op. De uitvoer daalde sterk, de invoer van ijzer voor de scheepsbouw met tweevijfde. De prijs van aandelen van Unilever halveerde snel. Met de omzet had de pas gefuseerde multinational weinig last want de mensen bleven wel margarine en zeep kopen. Maar Unilever leed verliezen op de inzakkende prijzen van de eerder op termijn ingekochte belangrijkste grondstof walvistraan. Bij Philips zakte het dividend van 21 procent in 1929 naar 6 procent in 1930. Volgens het jaarverslag over 1930 "trad in september een sterke terugslag in en vermindering van omzet, een belangrijke daling der winstmarges." In zijn nieuwjaarsrede vroeg Anton Philips ieders medewerking voor "vergroting van de efficiency, ingrijpende versobering van het hele apparaat, zowel naar werkwijze als naar het aantal personen, onproductieve diensten moeten worden afgebouwd."

Zwartsluis, kort voor 1934

In Zwartsluis kwam de crisis hard aan. Burgermeester Oprel verklaarde in november 1931 tegen een krant: "Als schippersplaats zijn we in het bijzonder betrokken bij de binnenscheepvaart. En als er nu één tak van bedrijf getroffen wordt door de malaise, dan is het zeker wel deze. Er is gebrek aan vracht, daardoor zijn ook de vrachtprijzen niet lonend meer, en tengevolge hiervan hebben de scheepswerven en de mastboommakerijen geen werk en ook de neringdoenden, die de schepen bevoorrraden, hebben veel minder te doen."

Ma: "Ik schreef een brief aan Harm en maakte de verkering uit. Ik dacht bij mezelf, ik maak het wel weer met hem aan als ik in Limburg uit huis ben. Want ik hield van hem. Maar toen kwamen mijn ouders hun belofte niet na. Toen ik me in september 1930 voor de opleiding voor vroedvrouw wou inschrijven zeiden Pa en Ma: "je kan ook nog wel een jaartje wachten."

"Kijk, dat is Pa voor het Centraal Station in Amsterdam. Toen had ie die brief gekregen, van mij, die had hij gelezen, dat het afgelopen was. Daarom kijkt hij zo sip. Hij wou naar mij toe, maar het stond erin dat hij niet hoefde komen. Ik had het uitgemaakt omdat ze er thuis zo vreselijk op tegen waren. Maar toen mijn ouders zich niet aan hun belofte hielden, heb ik het vlak daarna weer aangemaakt, toen heb ik hem weer opgezocht."

Hoe dit 'weer aangemaakt', of 'weer opgezocht' verlopen is weet ik niet. Het moet in september 1930 geweest zijn. Pa stuurde op 27 september een ansicht uit Lobith-Tolkamer, de grensplaats aan de Rijn tussen Duitsland en Nederland waar later, in 1943, zuster Gea ter wereld kwam.

De verplichte herstelbetalingen op grond van het vredesverdrag van Versailles betekenden voor Duitsland een grote afhankelijkheid van het kredietverlenend buitenland. Dat had het land economisch extra kwetsbaar gemaakt. Landen die nog maar kort geleden waren geïndustrialiseerd, Japan en Duitsland, kregen de hardste klappen. Bedrijf na bedrijf ging in Duitsland dicht, de honderdduizenden werklozen groeiden aan tot miljoenen. Boeren moesten hun oogsten met grote verliezen van de hand doen. In 1930 dreigden de staatsfinanciën onder de uitkeringen te bezwijken. Het opvragen van de door het buitenland verleende korte kredieten leidde in 1930 tot een financiële en monetaire noodtoestand. Een grote bank ging over de kop en in juni 1931 sloten alle banken hun loketten en werd het overmaken van betalingen naar het buitenland beperkt. Er was een economische ontreddering zoals bij de hyperinflate van acht jaar eerder. Bezoekers aan Berlijn viel het grote contrast op tussen de grote luxe, naast rondzwervende horden dakloze bedelaars, hongerige, slecht geklede, door angst opgejaagde en van haat vervulde wezens. Bij verkiezingen op 14 september 1930 verloren de sociaaldemocraten enorm ten koste van de communisten en vooral van de Nazi's die acht maal zo groot werden en de tweede partij in het parlement. In andere landen schrok men daarvan. Het borrelde en kookte in Duitsland. Politieke partijen hadden gewapende milities in uniform, knokploegen. Die van de Nazi's, de Sturmabteilungen SA, waren de meest militante, een soort particulier leger. Er ging geen avond of nacht voorbij zonder vechtpartijen op straat, met sociaaldemocraten en vooral met communisten. Elke verkiezing kostte dozijnen doden en er waren meerdere verkiezingen kort na elkaar. De dreigende burgeroorlog vormde geen geschikt klimaat voor de ontwikkeling van de economie.

Vanuit Moskou werd aan volgzame communisten voorgeschreven dat samenwerking tussen de gewelddadige en de parlementaire socialisten, tussen communisten en sociaaldemocraten, uitgesloten was. In de straten marcheerden geüniformeerde massa's die het parlement vulden met de bedoeling het op te heffen. Communisten en Nazi's geloofden allebei in geweld en dictatuur, ze wilden de politieke chaos wel versnellen en forceren. Na hun mislukte coup hadden de Nazi's hun strategie gewijzigd, ze wilden nu via de democratie aan de macht komen, ze lachten zich dood om hun democratische tegenstanders. Rechtse centrumpartijen verafschuwden wel het optreden van de stormtroepen van de Nazi's, maar voelden geen behoefte om zich principieel te keren tegen de chauvinistische en racistische leuzen die Hitler aanhief en die Joseph Goebbels, sinds 1928 leider van de propaganda, met groot raffinement wist uit te dragen. Het leek nog de eeuw -zoals de vorige in haar optimisme- van de industrie. Later bleek dat het eerder de eeuw van de bewustzijnsindustrie was om een term van Enzensberger te gebruiken.

Het 'dictaat' van Versailles bleek de ideale springplank voor alle revanchisten. De grote droom van de nationaal-socialisten was het herstel en vervolgens de triomf van de Duitse macht, de nederlaag die weer tot de overwinning moest voeren. "Het dictaat", volgens Canetti moet men zich niet verbazen over de effectiviteit van deze eindeloos herhaalde leuze. De herhaling kon aan zijn uitwerking geen afbreuk doen; integendeel, ze groeide met de jaren. Het dictaat van Versailles had Duitsers hun belangrijkste symbool afgenomen, het leger. Elke jonge man ging er doorheen en bleef er voor zijn leven aan gebonden. Het verbod op algemene dienstplicht was volgens Canetti de geboorte van het nationaal-socialisme. Het was het verbod van een allerheiligste oefening, als het verbod van een godsdienst. Inmiddels had Hitler met de Pruisische Jonkers en met de staalbaronnen uit het Ruhrgebied in het geheim afspraken gemaakt. Hij volgde het voorbeeld van Lenin en Mussolini, volgens Golo Mann zag hij de massa -die hem adoreerde- als een vrouw, hoe bruter de benadering, deste beter resultaat.

Deze tweede ansicht is de laatste van de zes waar Pa zijn meisje nog per adres bij haar vader adresseert. Bij de volgende kaarten vindt hij Mej. W. Schuurman, Noorderbinnensingel, Delfzijl, voldoende. De tekst op deze ansicht is beknopt en slecht leesbaar. Volgens mij staat er: "Lobith. Heden. Brief ontvangen, waarvoor mijn dank. Theo en Grie donderdagochtend naar Neuwied vertrokken, de vacantie was om. Gistermiddag de vracht gekregen en we hopen vandaag nog een eindje te doen. Brief volgt. Gegroet Harm."

Uit deze kaart uit Lobith-Tolkamer blijkt dat Pa met zijn kustvaarder ook op de Rijn actief was. Ma zegt over de tijd die ze na haar trouwen later meevoer: "In de zomer deden we altijd met de Spes een reisje de Rijn op, naar Koblenz of zo". Verder meldt Pa dat zijn jongste zuster Grie en haar man Theo Ottink met hem zijn meegevaren. Hun zoon Wiebe merkt op dat zijn ouders toen de handen vrij hadden omdat ze nog geen kinderen hadden. Van latere jaren herinnert Wiebe zich dat zijn en mijn ouders wel vaker samen vakantiereisjes maakten, met de auto ook, naar Duitsland, Zwitserland en Frankrijk.

De volgende ansicht, van het strand in Dover, is op 28 november 1930 in Grangemouth in Engeland op de post gedaan. De mededelingen hebben een zakelijk karakter, hoewel Ma voor het eerst in de aanhef wordt aangesproken, met 'Beste Wub'.

Van het volgende half jaar zijn geen ansichten of brieven bewaard. Dan zijn er weer twee uit Engeland, kort na elkaar, de eerste van 4 mei 1931, uit Grays. De met potlood geschreven woorden op deze kaart zijn vervaagd en moeilijk te ontcijferen. Bovendien zit er nog een stempel over een deel van de tekst. Ik maak ervan: "Grais naar Londen. 4 mei ... dagen over een kaartje. Wij zijn vandaag gearriveerd en zijn dan maandag leeg. Uw brief ontvangen in Antwerpen, waarvoor mijn dank. Ik zit op mijn ..... in de trein naar Londen, en zal wel wat horen uit Holland. Het adres is 49 Leadenhallstreet, .. C 3 Londen. Morgen een brief. Verder hartelijk gegroet, ook aan bekenden. Uw Harm."

In Engeland was in het jaar 1931 een kwart van de arbeiders werkloos. Salarissen van leraren en ambtenaren werden verlaagd. Werkloze arbeiders brachten hun pas gekochte radio's naar de lommerd.

Kort daarna, ook mei 1931, uit Londen.

Ma's ouders waren het ondertussen met de vrijerij nog steeds niet eens. Maar Ma liet zich er niet van afhouden: "Ik zette de familie voor het blok door de ondertrouw, op 26 mei 1931, in het lokale blad, de Eemsbode te adverteren".

De laatste overgeleverde ansicht van Pa tijdens de verkering komt in een maand later uit Porsgrund in Noorwegen, met de tekst: "Porsgrund Donderdag. L. W. Zooeven Uw brief ontvangen, waarvoor mijn hartelijke dank. Wij zijn vanmiddag leeg gekomen, maar ik weet nog niet waar wij op aangaan. Ik zal morgen met de middag een brief sturen, daar kan ik altijd meer in schrijven. Ik maak het best, en gelukkig ook van jou nog al uit Uw brief te vernemen. Ik weet niet dat ik geen adres achter op de brief gezet had, en zal er in het vervolg om denken, 't Was alles in de haast, want broer W. kwam juist aan boord en dan, als men afvaart, is alles in haast Zijt verder hartelijk van mij gegroet en doe de groeten aan B(oele) en Margie. Uw aanstaande."

(en aan de zijkant, ernaast, geschreven) "Je weet lieveling, wat je dan besluit is best in orde, tot ziens Harm."

Het is voor het eerst dat Pa zich -in de marge- zo romantisch uitlaat. Met de aanhef L. W. zal vast Lieve Wub bedoeld zijn. Neef Wiebe merkt op dat Pa pas na de ondertrouw zulke termen gebruikt., maar met de afkorting, als het ware nog gecodeerd.

Ma: "Harm was de jongste en men was blij dat hij, al dertig, nu toch een vrouw had gevonden. Hij had het uitgesteld tot hij een zekere positie had bereikt". Volgens Jennie vonden alle broers en zussen van Pa Ma een goede vrouw voor hun broer; intelligent en iemand die flink kon en wou werken. Gea merkt op dat Pa vast wel verliefd was en dat Ma ook een mooi meisje was. Ma vond de familie Boon na haar ervaringen thuis een warm gezin, ze ging zelfs mee naar de kerk omdat ze zich een deel van de familie voelde. Het was kennelijk ook voor de familie Boon geen bezwaar dat Ma niet zo kerks en gelovig was terwijl men nogal orthodox hervormd was, Gea spreekt van 'Zwarte Bonders'. Broer Harm herinnert zich dat je later in Zwartsluis op zondag zelfs niet eens hard mocht lopen, niet mocht rennen.

Ma: "Ik ben niet thuis getrouwd, ik ben wel op een goeie dag wezen zeggen maar verder niet." Volgens Gea is Ma zo'n beetje van huis weggelopen. Onderweg werd ze ook nog ongesteld zodat ze wat onthand aankwam. Ma: "Ik ben in Zwartsluis heel liefdevol opgevangen en logeerde bij Theo en Grie. Zijn zussen hadden er wel even moeite mee want vroeger hadden zij zijn kleren gedaan en ik ging meteen zijn sokken stoppen en zijn hemden met zwart in de schouders verstellen. Niemand van de familie kwam naar de trouwerij in Zwartsluis". Dat "niemand" valt te nuanceren en aan te vullen met herinneringen van Gea. Ma's ouders hadden wél getekend voor toestemming voor het huwelijk. Maar Ma kreeg geen bruidsschat, geen centen of cadeaus mee, niet eens een linnenuitzet. Ma vond dat niet normaal - en dat was het in die tijd ook niet- en heeft het altijd erg gevonden. Ze vond het daarom later een punt van belang dat haar dochters bij hun huwelijk wél een linnenuitzet meekregen. Haar ouders kwamen ook niet naar de trouwerij. Ma's moeder meldde dat ze ziek was, broer Boele zei dat hij het te druk had en over de redenen van Geesje, Juko en Geertje om niet op te komen dagen is niets bekend. Wie echter wél aanwezig was -het kwam eerder ter sprake- was tante Marchien, de vrouw van Boele. Pa en Ma hebben dat zeer gewaardeerd. Margie bracht ook een duur cadeau mee dat altijd bewaard bleef en nu door Gea is geërfd: een zilveren set van twaalf theelepeltjes, een suikerschep en een roomlepeltje.

Zwartsluis, ansicht 2009

Ma: "Op de avond voor de trouwerij kreeg het schip elders averij", schade. "Pa moest erheen, maar hij had geen geld. Ik zei neem mijn portemonnee maar mee." Aan Annette en Willem heeft Ma meer over die dagen verteld dan aan anderen. Op de dag van de trouwerij lag de Spes nog steeds met motorpech, met een uitgelopen hoofdlager, voor anker onder de spoorbrug in Zwartsluis. Na de sluiting van het huwelijk gingen Pa en Ma er weer heen. Pa sloeg meteen aan het sleutelen en bleef daar de hele nacht mee bezig.

Toen de volgende dag de motor gerepareerd was werd er gelijk gevaren. Het schip had kolen geladen en alles was vuil van het zwarte stof. Ma poetste eerst de roef en vroeg daarna aan Pa wat ze kon gaan doen. Hij nam haar mee naar het voorste luik en tilde dat op. Daar lag een grote berg vuile sokken, met gaten, naar bleek. Ma is toen de sokken gaan wassen en stoppen. Pa had volgens Gea de gewoonte om sokken van een veel te grote maat te kopen. Als er dan er dan door slijtage een gat bij de hiel kwam ging hij de sokken ondersteboven dragen en bij gaten bij de tenen bond hij er een touwtje om.

Ma vertelde Willem en Annette dat ze voor het huwelijk wat gespannen was. Ze had Pa bij het begin van de vrijerij wel eens in een shirt gezien met het bovenste knoopje los; daar stak een plukje borsthaar uit. Ze was bang dat hij overal zo behaard zou wezen, ze hield haar hart vast en dacht: "die man is een aap". Maar dat viel erg mee, "hij had zo'n prachtige huid, zonder harigheid, zo zacht en gaaf."

Deze foto is rond de trouwerij gemaakt. Hij zit al lang in een ovaal zilveren lijstje en is wat beschadigd, (wie zijn neus beschadigt...). Maar hij is scherper dan andere foto's uit dezelfde dagen.

Ma: "Kort na het trouwen lagen we met de Spes in Appingedam, vlakbij Delfzijl, aan een werf. Alleen mijn vader kwam ons daar opzoeken. Mensen zeiden tegen me: 'Ga toch wel even bij je familie langs voordat je weer vertrekt'. Dat heb ik toen maar wel gedaan. Het was flink huilen geblazen. Ook later hebben mijn ouders die van Harm nooit leren kennen." Pa zegt wel, zoals eerder aangehaald, "later trok dat weer bij." Maar broer Harm herinnert zich dat Opoe Schuurman veel later een zeldzame keer in Overschie te logeren was en Pa eens boos tegen haar uitviel: "Je eet nu wel mee!"

Neef Wiebe vindt het wel sneu wat er zich rond het trouwen van mijn ouders heeft afgespeeld. "Moest dat nou zò", vraagt hij zich af. "Maar we sluiten niet uit dat ook in 2009 zich nog zulke ongenoegens rond huwelijken en relaties voorkomen: status, belangen, familie-eer?" Wat mijzelf achteraf opvalt is de wil, het doorzetten van Ma. Ze was nog maar 20, veel jonger dan Pa. Beiden waren de jongste in hun gezin. Ze wilden elkaar, deelden stand, opvattingen en ambitie; ze hadden voor elkaar gekozen, hadden een deal, en lieten zich niet weerhouden. De vastbeslotenheid van Pa is makkelijker te begrijpen,. Hij was over de dertig, had zich al bewezen, heel wat van de wereld gezien en zijn familie had geen bezwaar tegen het huwelijk. Maar Ma had haar vader en daarmee haar familie tegen. Ze marchandeerde met haar ouders. En toen die zich niet aan de afspraak hielden, zette Ma ze voor het blok en deed wat ze toch altijd al wou.

Ondertussen ging het leven maar door. Volgens de heersende opvattingen over economie en economisch beleid was een crisis die in een depressie en stagnatie overging eigenlijk niet mogelijk. Als de economie volgens dogma vanzelf gesmeerd verloopt, hoeft de overheid niet in te grijpen, ze moet zo klein mogelijk blijven. Ondanks het falen van de laisser-faire-politiek bleven de regeringen weigeren een macro-economisch conjunctuurbeleid te voeren. Men zag voor de overheid vooral de taak haar eigen huishouden in balans te houden. Maar haar inkomsten uit belastingen, op inkomen, consumptie of bezit, liepen door de werkloosheid en de lage winsten terug, terwijl de uitgaven voor uitkeringen toenamen. Men reageerde met het verlagen van de lonen, met het beperken van de -zeer schamele- uitkeringen en de uitgaven van de overheid, en -om de nationale productie te beschermen- met het beperken van de invoer. Dalende inkomens verkleinen de consumptieve vraag. Het beperken van de import komt niet ten goede van de wereldhandel, de transportsector of de wereldeconomie. Volgens de sociaaldemocratische jeugdleider Vorrink leidde het afsluiten van de grenzen voor buitenlandse producten tot grotere belangentegenstellingen tussen de staten en vergrootte daarmee het oorlogsgevaar.

Van de werkloosheid werden destijds nog weinig statistieken bijgehouden. Volgens één bron verdubbelde het aantal werklozen in 1930, volgens een andere was ze in dat jaar nog maar 3,3 % van de beroepsbevolking. In de kolenmijnen in Limburg vielen de eerste ontslagen, onder Polen en Yougoslaven die nog kort daarvoor met mooie beloften naar Nederland waren gehaald. Er ontstond onrust, bijvoorbeeld in de Houthavens in Amsterdam, waar vaak werd gestaakt.

Bij werklozendemonstraties viel de invalide Marinus van der Lubbe uit Leiden op. Als metselaar had Rinus twee maal kalk in zijn ogen gekregen en was daardoor halfblind. Hij was in 1909 geboren, een jaar eerder dan Ma. Net als zijn ouders was hij een pauper. Als activist opereeerde hij onder de leuze "werk en brood". Daarbij kwam hij regelmatig in conflict met de politie. Volgens sommige getuigen was Rinus een zachte, ingetogen jongen. Vanwege zijn kracht had hij in de bouw de bijnaam Dempsey gekregen, vernoemd naar de wereldkampioen boksen. Bij een demonstratie in Leiden werd hij door de politie achtervolgd. Hij sprong op een vrachtauto om te ontsnappen. Nu was het destijds verboden om op rijdende auto's te springen. Hij werd gepakt, van alle kanten met sabels en gummiknuppels neergeslagen, bloedig verwond naar een politiepost gesleept. Bij een andere -verboden- demonstratie in Haarlem, met vaandels en vlaggen, trokken politie-agenten de sabel om de optocht tegen te houden. Rinus kreeg een houw in zijn hand, dat het bloedde, maar sprong naar voren en pakte de sabel af. Toen zijn uiteengestoven mededemonstranten weer in hun vergaderzaaltje waren beland, kwam hij er zwaaiend mee binnen. Hij was ondernemend, reislustig; schreef erover en leek daarin op de latere Slauerhoff, den Doolaard, Kerouac of Cremer. Hij kon goed zwemmen en deed dit soms van Noordwijk naar Scheveningen. In 1930 en 1931 wilde hij over het Kanaal zwemmen, van Calais naar Dover, in een zwempak met een hamer en sikkel erop. Het weekblad 'Het Leven' had 5.000 gulden uitgeloofd als dat iemand lukte. Het werd niks. De eerste keer dat hij op de fiets naar Calais ging was het seizoen al voorbij, de tweede keer werd hij door de politie opgepakt en de grens overgezet omdat hij zijn pension niet betaald had.

In het voorjaar van 1931 ging hij met een makker een tocht naar de Sovjetunie maken. Ze wilden zelf zien hoe het daar nu gesteld was. Ze lieten een ansichtlaart maken waar ze samen opstonden met het bijschrift "Arbeiders Sport en Studiereis", in het Nederlands, Duits, Frans en Esperanto. De verkoop van de kaart moest onderweg geld voor hun levensonderhoud opleveren. Zijn reisgenoot haakte al voor de grens af, Rinus liep vast in Berlijn. Daar was een smeulende oorlog, in de kranten, in de straten, tussen knokploegen van de communisten en de nazi's. Hij bezocht een meeting in het Sportpalast die hem in vervoering bracht. Als één man stonden de arbeiders daar aan de vooravond van proletarische revolutie, dachten ze. "Houdt u gereed om de macht over te nemen" werd er geroepen. Op de Russische ambassade hoorde Rinus dat een visum voor de Sovjetunie 160 Mark kostte. Hij had eigenlijk helemaal geen contanten. Dus wachtte hij de traditionele 1 mei-rellen niet af en liep en liftte terug. Vlak voor Nederlandse grens, in Gronau, werd hij opgepakt omdat hij zonder vergunning met zijn ansichtkaart leurde. Een boete van 50 Mark kon hij niet betalen. Dus zat hij tien dagen in een cel en werd daarna als ongewenste vreemdeling over de grens gezet.

Albert Speer had in Berlijn architectuur gestudeerd. Maar hij kreeg geen opdrachten, door de malaise in de bouw. Bijna had hij een baan als stadsplanner in Kaboel, Afghanistan; hij droomde al van 'eenvoudige bouwwerken in landeigen stijl', en van uitstapjes om in de bergen daar te gaan skiën. Een Afghaanse staatsgreep maakte een eind aan deze kans en dromen. Hij ging lesgeven aan de Technische Hogeschool in Berlijn, als assistent van zijn leermeester Tessenow, erg in trek bij nationaalsocialistische studenten. Die leerde dat de grote stad een verschrikkelijk ding is, een warboel van het oude en het nieuwe, van strijd, van ruwe strijd, waarin het boerse kapotgaat. Ware cultuur kon volgens Tessenow niet internationaal wezen, die komt alleen uit de moederschoot van het volk. Er moest iemand komen die heel eenvoudig denkt, die zal alles veel makkelijker oplossen, omdat hij nog onbedorven is. Die zal de kracht hebben om zijn eenvoudige gedachten te verwerkelijken. Speer werd door zijn studenten overgehaald om een optreden van Hitler bij te wonen. Daar ging hij om en hij meldde zich in januari 1931 als lid bij de NSDAP, nummer 474481. Hij kreeg een onbetaalde klus; mocht het nieuwe hoofdkwartier van de Nazi's in Berlijn inrichten; kleuren, gordijnen en tapijten voorstellen. Toen zijn opdrachtgever, de jonge lokale leider Bauhaustapijten uitkoos, wees Speer hem erop dat de ontwerpers van bauhaus vaak communist waren. Daar zat de man niet mee, met een royaal gebaar zei hij: "We nemen het beste van alles, ook van de communisten". Daarmee sprak hij uit wat Speer al eerder was opgevallen, dat Hitler en zijn staf uitzochten wat ze konden gebruiken en zelfs ideologische kwesties lieten afhangen van hun uitwerking op de kiezers. Het lijkt me geen toeval dat hedendaagse guru's van de marketing Goebbels vaak als grondlegger van hun alles overwoekerende bezigheden zien.

Bronnen:
Adam Smith, "The Wealth of Nations' 1776. John Maynard Keynes: 'Inflation and Deflation" 1930/31, in "Essays in Persuasion", Norton & Company, New York, 1963. Upton Sinclair: "Drakentanden." Roman, deel 3 van de Lanny Budd-cyclus. Eerste druk 1942. Nederlandse uitgave: Servire, den Haag. K. Vorrink: "Een halve eeuw beginselstrijd", de Arbeiderspers, Amsterdam. tweede druk, 1945. John Kenneth Galbraith: "The Great Crash, 1929". Eerste druk 1954. Houghton Mifflin Company, Boston/New York, 1997. Golo Mann; "Deutsche Geschichte des 19e und 20e Jahrhundert", Fischer Verlag, 1958. Elias Canetti: "Massa en macht.", 1960, Atheneum-Polak & van Gennep, Amsterdam, 1983. Paul de Groot: "De Dertiger Jaren 1930-1935, Herinneringen en overdenkingen. Uitgeverij Pegasus, Amsterdam 1965. Paul Rijkens; "Handel en wandel, nagelaten gedenkschriften 1888 - 1965." A. D. Donker, Rotterdam, 1965. P. J. Bouman: "Anton Philips, de mens en de ondernemer." Prismaboeken 1186, Utrecht/Antwerpen, 1966. Dr. L. de Jong: "Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel I, Voorspel". Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage, 1969. Albert Speer: "Erinnerungen". Ullstein, Frankfurt am Main, 1969. Hans Magnus Enzensberger: "Bouwdoos voor een theorie van de massamedia", 1971. Encyclopedie voor Iedereen', van Ma na mijn afstuderen cadeau gekregen. Uitgeverij de Haan, Zeist , 1972.. M. van der Goes van Naters; "Met en tegen de tijd, herinneringen". Arbeiderspers, Amsterdam, 1980. Ger Harmsen: "Rondom Daan Goulooze, uit het leven van kommunisten". SUN, 1980. Bertus Schmidt: "Rode Jaren, herinneringen van een anti-fascist". Sonder-reeks, Rotterdamse kunststichting, 1981. Martin Schouten: "Rinus van der Lubbe, 1909-1934, een biografie". De Bezige Bij, 1986. F. Pereboom (red) e. a. : "Een groot en deftig dorp, Zwartsluis tot 1800". IJsselakademie, Kampen, 1991. J. Barendrecht - T. Langenhuizen: "Ondernemend in Risico, bedrijfsgeschiedenis van Nationale Nederlanden 1945 - 1995. Neha, Amsterdam, 1995. John Kenneth Galbraith: "Wereldeconomie in deze eeuw, verslag van een ooggetuige". Uitgeverij Sesam/Bosch & Keuning, Baarn, 1995. Henk Schmal e. a.: "Nederland in de twintigste eeuw". "Stichting Educatieve Omroep Teleac, 1995. Wim. Coster: "Zwartsluis aan het Zwarte Water, een geschiedenis sinds 1800." Uitgave van de gemeente Zwartsluis en de Historische Vereniging Zwartsluis, 1999. Harry van Wijnen: D. G. van Beuningen 1877 - 1955, Grootvorst aan de Maas. Uitgeverij Balans, 2004. Remmelt Daalder & Wouter Heijveld, redactie: "Havens van Amsterdam en Rotterdam sinds 1870." Jaarboek 2008 Maritieme Musea Nederland, Walburg Pers, Zutphen. A. A. van Doorn: "Nederlandse democratie, historische en sociologische waarnemingen". Mets & Schilt, Amsterdam 2009. George Mallet: "Vertellen, nu het nog kan, hausse aan boeken over de tweede wereldoorlog. Trouw, 1 mei 2010.

Terug naar de eerste pagina